ECLI:NL:RBDHA:2024:19089

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 november 2024
Publicatiedatum
20 november 2024
Zaaknummer
NL24.42728
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 november 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser, die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van de minister, dat op 31 oktober 2024 was genomen, en dat de maatregel van bewaring oplegde. Eiser heeft tevens verzocht om schadevergoeding, aangezien de minister de maatregel op 11 november 2024 had opgeheven. Tijdens de zitting op 12 november 2024 is eiser niet verschenen, maar zijn gemachtigden waren aanwezig.

De rechtbank heeft zich in deze zaak beperkt tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding, nu de bewaring was opgeheven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister terecht had geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk had beëindigd. Eiser had gesteld dat hij in Roemenië een nieuw leven had opgebouwd, maar dit was niet onderbouwd met bewijsstukken. De rechtbank oordeelde dat de minister niet verplicht was om een nieuw verwijderingsbesluit te nemen, omdat het eerdere besluit van 5 september 2023 nog steeds van kracht was. Eiser had zijn verblijf in Nederland na zijn terugkeer uit Roemenië ongewijzigd voortgezet, wat betekende dat de grondslag voor de inbewaringstelling correct was.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.42728

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 november 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. B. Snoeij),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. E. Özel).

Procesverloop

Bij besluit van 31 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De minister heeft op 11 november 2024 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 12 november 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Was er een grond voor de inbewaringstelling van eiser?2. Eiser betoogt dat de minister de maatregel niet heeft kunnen baseren op het eerdere verwijderingsbesluit, hierdoor is de grondslag van de maatregel, artikel 59, eerste lid, onder a, van de Vw 2000, onjuist. Eiser betwist niet dat zijn verblijfsrecht als Unieburger eerder is beëindigd. Hij stelt echter dat hij, na zijn uitzetting naar Roemenië op 6 augustus 2024, in Roemenië opnieuw een leven heeft opgebouwd. Eiser is pas na een aantal maanden teruggekeerd naar Nederland. Hierdoor meent eiser dat hij wederom recht heeft op een vrije termijn als Unieburger. Dat eiser niet kan aantonen dat hij in Roemenië een nieuw leven heeft opgebouwd maakt dat volgens eiser niet anders. Hij voert aan dat hij in Roemenië een adres heeft gehad en dat hij in Nederland op zoek is gegaan naar werk.
2.1.
De minister stelt dat het door eiser niet aannemelijk is gemaakt dat hij zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief heeft beëindigd. Zijn terugkeer naar Nederland is een voortzetting van zijn eerdere verblijf. Dat eiser een leven zou hebben opgebouwd in Roemenië, is enkel door eiser gesteld maar niet met stukken onderbouwd. [1]
2.2.
De rechtbank stelt vast dat de minister bij besluit van 5 september 2023 – uitgereikt aan eiser op 19 oktober 2023 – heeft vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf (meer) heeft op grond van het Unierecht (verwijderingsbesluit). De minister heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser sindsdien zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief heeft beëindigd en dat zijn terugkeer voortzetting is van zijn eerdere verblijf in Nederland. [2] Eiser heeft niet onderbouwd dat hij in Roemenië een leven heeft opgebouwd en eiser heeft zijn verblijf in Nederland na terugkeer uit Roemenië ongewijzigd voortgezet. De rechtbank voegt hier aan toe dat eiser tijdens het gehoor voorafgaand aan zijn inbewaringstelling op 31 oktober 2024 heeft verklaard dat hij bij zijn grootouders heeft ingewoond, dat hij in Roemenië geen belasting heeft betaald en niet was verzekerd en dat hij ongeveer een maand daarvoor Nederland weer is ingereisd. Dit betekent dat eiser ongeveer zes weken buiten Nederland heeft verbleven. Die periode is in de regel te kort om een bestendig leven op te bouwen. Dat eiser verklaart dat hij in Roemenië drie maanden in een hotel heeft gewerkt, is niet onderbouwd en feitelijk ook onmogelijk nu eiser binnen drie maanden weer in Nederland is aangetroffen. Het voorgaande betekent dat het verwijderingsbesluit van 5 september 2023 niet was uitgewerkt. Hierdoor was de minister niet gehouden een nieuw verwijderingsbesluit te nemen, heeft eiser na terugkeer in Nederland ook geen nieuw verblijfsrecht verkregen op grond van artikel 6 van de Verblijfsrichtlijn en is hij dus op de juiste grondslag in bewaring gesteld.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van S. Voolstra, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.De minister verwijst naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 22 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:506, C-719/19 (FS tegen Nederland) en rb. Den Haag, zp. Utrecht, 11 april 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:5720.
2.Dit volgt uit het arrest F.S. van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 22 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:506.