ECLI:NL:RBDHA:2024:5720

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
19 april 2024
Zaaknummer
NL24.13370
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 april 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Poolse vreemdeling. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 25 maart 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, die de Poolse nationaliteit heeft, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. De staatssecretaris heeft de maatregel van bewaring op 4 april 2024 opgeheven, maar de rechtbank moest nog beoordelen of de bewaring onrechtmatig was geweest en of eiser recht had op schadevergoeding.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief heeft beëindigd. De staatssecretaris had voldoende gronden om de maatregel van bewaring op te leggen, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser besproken en geconcludeerd dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat er zicht op uitzetting bestond en dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld in de uitzettingsprocedure.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, en is openbaar gemaakt. Eiser kan binnen een week na bekendmaking hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.13370

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V nummer] ,
(gemachtigde: mr. S. Faber),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 25 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De staatssecretaris heeft op 4 april 2024 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 8 april 2024 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Poolse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1979.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontweek of belemmerde. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de staatssecretaris overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
5. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Grondslag en gronden
6. Eiser stelt dat hij heeft voldaan aan het bevel tot terugkeer, hij is in april 2021 teruggekeerd naar Polen. Uit het dossier blijkt ook dat eiser sindsdien niet meer bekend is bij de Nederlandse autoriteiten. Eiser is pas in 2024 weer naar Nederland gekomen, heeft toen een korte straf uitgezeten en is daarna in vreemdelingenbewaring gesteld.
7. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Eiser heeft een beschikking opgelegd gekregen op 23 maart 2021 – uitgereikt aan eiser op 26 maart 2021 – waaruit volgt dat eiser niet langer rechtmatig verblijf in Nederland heeft. De staatssecretaris heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser sindsdien zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief heeft beëindigd en dat zijn terugkeer geen voortzetting is van zijn eerdere verblijf in Nederland. [1] De staatssecretaris stelt terecht dat eiser niet heeft onderbouwd dat hij in Polen een woning of werk heeft (gehad), of dat hij een bestaan heeft opgebouwd in Polen (dan wel Duitsland) en daar enige binding heeft die verder strekt dan zijn feitelijke aanwezigheid. De rechtbank is daarom, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de duur van eisers afwezigheid in Nederland niet van doorslaggevend belang is. [2] Ook heeft de staatssecretaris terecht gesteld dat eiser zijn verblijf in Nederland na terugkeer uit Polen ongewijzigd heeft voortgezet. Eiser is in eenzelfde soort situatie aangetroffen – zwervend, zonder geld of woning – als het moment dat zijn rechtmatig verblijf in Nederland werd beëindigd.
8. De rechtbank is verder van oordeel dat de gronden 3a, 3b, 3c, in samenhang gezien en gelet op de motivering in de maatregel, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en dat voldoende grond bestaat voor het standpunt van de staatssecretaris dat er een risico op onttrekking bestaat. De staatssecretaris heeft terecht tegengeworpen dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, nu eiser niet voldoet aan de voorwaarden om Nederland weer in te reizen. Verder heeft eiser geen melding gemaakt van zijn onrechtmatige verblijf in Nederland. Tot slot heeft eiser niet voldaan aan de terugkeerverplichting die volgt uit de beschikking van 23 maart 2021, nu eiser niet heeft aangetoond dat hij zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief heeft beëindigd. Nu er voldoende gronden zijn om de maatregel te kunnen dragen, laat de rechtbank de bespreking van de lichte gronden achterwege.
Lichter middel
9. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, het feit dat eiser geen gevolg heeft gegeven aan de plicht tot terugkeer welke volgt uit de beschikking beëindiging rechtmatig verblijf en nu uit het handelen van eiser blijkt dat eiser niet zelfstandig wilde vertrekken, is de staatssecretaris er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zou geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstond derhalve niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. Verder is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend zou maken en waarin de staatssecretaris aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen. De staatssecretaris heeft de medische omstandigheden van eiser kenbaar bij de belangenafweging betrokken.
Voortvarendheid en zicht op uitzetting
10. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris, tot aan de opheffing van de maatregel, voldoende voortvarend heeft gewerkt aan de uitzetting en dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestond. Op 27 maart 2024 is een vertrekgesprek met eiser gevoerd en heeft de staatssecretaris een vlucht aangevraagd. Op 2 april 2024 is het vluchtakkoord ontvangen en eiser is op 4 april 2024 uitgezet naar Polen.
Ambtshalve toetsing
11. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Dit volgt uit het arrest F.S. van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 22 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:506.
2.Idem, punt 90.