ECLI:NL:RBDHA:2024:19075

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
19 november 2024
Zaaknummer
NL24.35925
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dublinprocedure en asielaanvraag van eiser met onduidelijke nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Minister van Asiel en Migratie. Eiser, die stelt staatloos te zijn en oorspronkelijk uit Oekraïne komt, heeft een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend. De aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat Polen volgens de autoriteiten verantwoordelijk is voor de asielaanvraag. Eiser betwist deze beslissing en voert aan dat hij ten onrechte in de Dublinprocedure is opgenomen, omdat hij staatloos is en Polen geen bescherming biedt. De rechtbank heeft de zaak op 31 oktober 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder en een tolk. De rechtbank oordeelt dat de ondertekening van het besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een gebrek is, maar dat dit gebrek kan worden gepasseerd omdat eiser niet in zijn belangen is geschaad. De rechtbank concludeert dat verweerder op goede gronden heeft besloten om eiser niet in de nationale procedure op te nemen, omdat niet is aangetoond dat eiser staatloos is. De rechtbank wijst het beroep van eiser af en kent een proceskostenvergoeding toe van € 2.625,- aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.35925 (beroep) en NL24.35926 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. M.P.J.W.M. Govers),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. A.E. van Midden).

Inleiding

1. Bij beschikking van 5 juni 2024 is de aanvraag om verlening van een
verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen. Deze beschikking is vernietigd door de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, omdat – kort gezegd – aan eiser niet duidelijk was gemaakt in het kader van welke procedure hij gehoord werd.
1.1.
Vervolgens heeft verweerder de aanvraag met het bestreden besluit van 12 september 2024 niet in behandeling genomen omdat Polen verantwoordelijk is voor de aanvraag. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, N. Chicos als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat de zaak over?
2. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1978 in [geboorteplaats] en zegt niet zeker te zijn van zijn nationaliteit. Volgens eiser moest hij zijn Oekraïense nationaliteit opgeven om de Poolse nationaliteit te kunnen verwerven, maar heeft Polen vervolgens geweigerd om hem de Poolse nationaliteit te verstrekken. Dit was in de jaren 90 van de vorige eeuw. Eiser heeft daarna ongeveer 30 jaar in Polen gewoond op grond van een verblijfsvergunning. [1] Eiser is vervolgens naar Nederland gekomen omdat hij in Polen werd gediscrimineerd en vervolgd en daarnaast een beter leven in Nederland wilde. [2] Verder heeft eiser een vrouw en dochter die allebei de Poolse nationaliteit hebben en thans in Nederland verblijven.
3. Verweerder heeft de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag.
Wat vindt eiser?
4. Eiser is het hier niet mee eens en voert daartoe het volgende aan. Het besluit is ondertekend door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid terwijl de minister van Asiel en Migratie het bevoegde bestuursorgaan is. Het besluit is daarom onbevoegd genomen. Ook is eiser ten onrechte in de Dublinprocedure [3] opgenomen omdat hij staatloos is. Hij had in de veilige-landen procedure moeten worden opgenomen. Verder voert eiser aan dat verweerder niet alle relevante feiten en omstandigheden aan de Poolse autoriteiten heeft verstrekt bij het claimverzoek. Eiser is daardoor in zijn belangen geschaad. Verder kan Polen eisers asielaanvraag niet behandelen, omdat Polen het land is waartegen hij bescherming wil inroepen. Ook heeft eiser een Poolse verblijfsvergunning, waardoor zijn asielaanvraag vrijwel zeker niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
5. Bovendien is Polen nu geïnformeerd dat hij een asielaanvraag heeft ingediend in Nederland, terwijl eiser is verteld dat de autoriteiten in het land van herkomst niet zouden worden ingelicht over de asielaanvraag. Dat is een schending van het vertrouwensbeginsel, nu Polen op grond van verweerders eigen beleid als land van herkomst moet worden aangemerkt. [4] Ten aanzien van het interstatelijk vertrouwensbeginsel voert eiser aan dat Polen geen staatlozen erkent en geen bescherming biedt. Ter onderbouwing heeft eiser tijdens het aanmeldgehoor van 27 augustus 2024 uit enkele artikelen geciteerd die niet zijn overgelegd door verweerder. Verder heeft eiser een artikel overgelegd waaruit zou blijken dat Polen geen asielaanvragen meer in behandeling wil nemen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Bevoegdheid
6. De rechtbank stelt vast dat het besluit is ondertekend door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en niet door de minister van Asiel en Migratie. Dit is een gebrek. De rechtbank is echter, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 13 februari 2007, [5] van oordeel dat dit gebrek kan worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. [6] De beschikking is ondertekend door een ambtenaar die daartoe bevoegd was. Daarnaast is gesteld noch gebleken dat eiser door de onjuiste ondertekening in zijn belangen is geschaad.
Procedure
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eiser op goede gronden niet om proceseconomische redenen in de nationale procedure opgenomen. Verweerder stelt daarbij terecht dat niet is gebleken dat eiser afkomstig is uit een veilig land van herkomst. Anders dan eiser stelt, heeft verweerder Polen niet op grond van paragraaf C2/2.2 als veilig land hoeven aanmerken. Die paragraaf is namelijk alleen van toepassing op staatlozen. Volgens verweerder is er onduidelijkheid over de nationaliteit dan wel de staatloosheid van eiser. Eiser stelt weliswaar staatloos te zijn, maar hij is geboren in Oekraïne en heeft daar tot zijn tiende gewoond. Dat hij zijn Oekraïense nationaliteit heeft opgegeven, heeft eiser niet met stukken onderbouwd zodat niet uitgesloten is dat eiser nog steeds de Oekraïense nationaliteit heeft. Verder blijkt uit het bestreden besluit, anders dan ter zitting is betoogd door eiser, ook niet dat verweerder op enig moment heeft aangenomen dat eiser staatloos is. Nu niet vast staat dat eiser staatloos is, heeft verweerder Polen niet als land van herkomst hoeven aanmerken en is evenmin in strijd met het vertrouwensbeginsel gehandeld door aan Polen middels het overnameverzoek te melden dat eiser een asielaanvraag heeft gedaan in Nederland. Daarbij heeft verweerder niet hoeven te vermelden dat eiser bescherming zoekt tegen Polen. De reden waarom een vreemdeling een asielverzoek heeft ingediend, is namelijk niet nodig voor een aangezochte lidstaat om te kunnen nagaan of deze lidstaat op grond van de criteria van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek.
7.1.
Verder heeft verweerder ook in eisers opgelegde celstraf geen aanleiding hoeven zien om eiser alsnog in de nationale procedure op te nemen. Eiser heeft ter zitting betoogd dat de uiterste overdrachtstermijn zal verstrijken voordat hij vrijkomt. Daarom zou eiser vanwege proceseconomische redenen alsnog in de nationale procedure moeten worden opgenomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiertegen in kunnen brengen dat dit een onzekere toekomstige gebeurtenis en is dat het standpunt bovendien niet is onderbouwd. De rechtbank is verder van oordeel dat er een verkeerde prikkel vanuit zou gaan als een (langdurige) strafrechtelijke detentie een grond zou opleveren om de vreemdeling in de nationale procedure op te moeten nemen.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
8. In Dublinzaken geldt het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat verweerder er als uitgangspunt op mag vertrouwen dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken als eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Duitsland een risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 4 van het Handvest [7] of artikel 3 van het EVRM. [8]
8.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hier niet in geslaagd. Eiser heeft gesteld, maar niet onderbouwd dat Polen zijn asielverzoek niet in behandeling wil nemen. Het nieuwsbericht van 12 oktober 2024 dat de Poolse regering het recht op asiel tijdelijk wil afschaffen is daarvoor onvoldoende. Verweerder heeft terecht tegengeworpen dat geen sprake is van een officiële bekendmaking en dat ook niet is gebleken dat de Poolse regering dit voornemen daadwerkelijk wil uitvoeren. Verder leidt ook wat eiser heeft aangevoerd over de behandeling van staatlozen in Polen niet tot een ander oordeel. Immers, niet kan worden vastgesteld dat eiser stateloos is en dat hij daarom onder het Poolse beleid ten aanzien van staatlozen zou vallen. Bovendien mag van eiser worden verwacht dat hij een klacht indient bij de autoriteiten als hij het niet eens is met de wijze waarop hij als (gesteld) staatloos burger wordt behandeld. Niet is gebleken dat eiser dat heeft gedaan.
8.2.
Eiser heeft betoogd dat van hem niet kan worden verlangd in Polen bescherming te vragen tegen de Poolse autoriteiten. Nu verweerder echter heeft mogen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, mag erop worden vertrouwd dat Polen bij de beoordeling van de asielaanvraag de Europese richtlijnen en mensenrechtenverdragen in acht neemt. De mogelijkheid dat eisers asielaanvraag niet-ontvankelijk zal worden verklaard omdat hij al in het bezit is van een Poolse verblijfsvergunning doet daar niet aan af, nu dit een inhoudelijk oordeel is en in deze procedure alleen de vraag voorligt welk land verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag. Nog daargelaten dat het gaat om een onzekere, toekomstige gebeurtenis, kan eiser zich bovendien beklagen bij de Poolse autoriteiten als hij het oneens is met de uitkomst op zijn asielaanvraag of de manier waarop hij door de Poolse autoriteiten wordt bejegend. Niet is gebleken dat dit voor eiser niet mogelijk is.
Artikelen Dublingehoor
9. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat de artikelen die eiser citeerde bij het gehoor van 27 augustus 2024 weer heeft meegenomen. De gemachtigde van eiser heeft daarop aangegeven ervanuit te zijn gegaan dat verweerder ze had. Waar de documenten nu zijn, is ongewis.
9.1.
De rechtbank stelt vast dat de ontbrekende documenten die eiser meenam naar het gehoor vooral gaan over staatloosheid, zoals een artikel van de professor Dorota Dudzianowska en conventies over staatloosheid. [9] Naar het oordeel van de rechtbank is eiser niet in zijn belangen geschaad door het ontbreken van deze stukken in het dossier. Immers, niet staat vast dat eiser staatloos is en dat deze artikelen en conventies op hem van toepassing zijn. Daarnaast zijn het openbare bronnen die eiser relatief makkelijk (opnieuw) had kunnen inbrengen.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Nu er op het beroep is beslist, zal het verzoek om een voorlopige voorziening worden afgewezen vanwege een gebrek aan connexiteit.
11. Gelet op hetgeen in rechtsoverweging 6 is overwogen, zal de rechtbank een proceskostenvergoeding toekennen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.625,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van een verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.625,-.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Smeets, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Verslag gehoor aanmeldfase 1 mei 2024, bladzijde 7.
2.Verslag gehoor aanmeldfase, 1 mei 2024, bladzijde 9.
3.Procedure op grond van de Dublinverordening (Verordening nr. 604/2013.
4.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2007:AZ9588.
6.Algemene wet bestuursrecht.
7.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
8.Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
9.Aanmeldgehoor Dublin, 27 augustus 2024, bladzijde 7.