In deze uitspraak oordeelt de Rechtbank Den Haag over het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek tot opheffing van een inreisverbod en bijbehorende SIS-signalering. Eiser, een Indiase nationaliteit houder, heeft in het verleden meerdere verblijfsaanvragen in Nederland gedaan en verzoekt om de opheffing van zijn inreisverbod, omdat hij stelt recht te hebben op verblijfsrecht in Portugal. De rechtbank behandelt het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening, dat samenhangt met het beroep.
Eiser heeft op 1 december 2023 verzocht om de verwijdering van de SIS-signalering, welke door verweerder is opgevat als een aanvraag tot opheffing van het inreisverbod. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen, omdat eiser niet heeft aangetoond dat hij ten minste één jaar buiten de EU heeft verbleven. De rechtbank oordeelt dat verweerder op goede gronden heeft besloten het inreisverbod en de SIS-signalering in stand te houden. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd voor zijn claim op verblijfsrecht in Portugal en heeft geen bijzondere feiten of omstandigheden aangetoond die opheffing van het inreisverbod rechtvaardigen.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk wordt verklaard. De uitspraak benadrukt dat de hoorplicht niet is geschonden, aangezien de wetgever deze expliciet heeft uitgesloten voor de bestreden besluitvorming. De rechtbank wijst erop dat eiser in een aparte procedure zijn claim op familieleven kan onderbouwen, maar dat dit niet voldoende is om het inreisverbod op te heffen. De beslissing van de rechtbank is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen vier weken hoger beroep aantekenen.