ECLI:NL:RBDHA:2024:19039

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2024
Publicatiedatum
19 november 2024
Zaaknummer
NL24.15103, NL24.15104
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot opheffing van SIS-signalering en inreisverbod met betrekking tot verblijfsrecht in Portugal

In deze uitspraak oordeelt de Rechtbank Den Haag over het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek tot opheffing van een inreisverbod en bijbehorende SIS-signalering. Eiser, een Indiase nationaliteit houder, heeft in het verleden meerdere verblijfsaanvragen in Nederland gedaan en verzoekt om de opheffing van zijn inreisverbod, omdat hij stelt recht te hebben op verblijfsrecht in Portugal. De rechtbank behandelt het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening, dat samenhangt met het beroep.

Eiser heeft op 1 december 2023 verzocht om de verwijdering van de SIS-signalering, welke door verweerder is opgevat als een aanvraag tot opheffing van het inreisverbod. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen, omdat eiser niet heeft aangetoond dat hij ten minste één jaar buiten de EU heeft verbleven. De rechtbank oordeelt dat verweerder op goede gronden heeft besloten het inreisverbod en de SIS-signalering in stand te houden. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd voor zijn claim op verblijfsrecht in Portugal en heeft geen bijzondere feiten of omstandigheden aangetoond die opheffing van het inreisverbod rechtvaardigen.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk wordt verklaard. De uitspraak benadrukt dat de hoorplicht niet is geschonden, aangezien de wetgever deze expliciet heeft uitgesloten voor de bestreden besluitvorming. De rechtbank wijst erop dat eiser in een aparte procedure zijn claim op familieleven kan onderbouwen, maar dat dit niet voldoende is om het inreisverbod op te heffen. De beslissing van de rechtbank is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen vier weken hoger beroep aantekenen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.15103 (beroep) en NL24.15104 (voorlopige voorziening).

uitspraak van de enkelvoudige kamer/voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser en verzoeker, hierna: eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. H.H.R. Bruggeman),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, (gemachtigde: mr. S. Franca).

Inleiding

1. In deze uitspraak oordeelt de rechtbank over het beroep van eiser tegen het niet opheffen van zijn inreisverbod, inclusief SIS-signalering. Ook wordt uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening dat door eiser is ingediend.
1.1
Eiser heeft bij brief van 1 december 2023 verzocht om verwijdering van een SIS-signalering. Verweerder heeft dit verzoek ambtshalve opgevat als een aanvraag tot opheffing van het inreisverbod dat eerder aan eiser is opgelegd.
1.2
Verweerder heeft met het besluit van 7 maart 2024 (bestreden besluit) de aanvraag tot opheffing van eiser zijn inreisverbod afgewezen.
1.3
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep (NL24.15103) ingesteld bij de rechtbank. Ook is de voorzieningenrechter verzocht om samenhangend met dit beroep een voorlopige voorziening (NL24.15104) te treffen.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 17 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser samen zijn echtgenote en zoon, de gemachtigde van eiser, S. Parvez als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedag] 1966 en heeft de Indiase nationaliteit. Eiser heeft in het verleden meerdere reguliere verblijfsaanvragen gedaan in Nederland. Bij een van deze besluiten is aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar uitgereikt. Eiser stelt in aanmerking te komen voor verblijfsrecht in Portugal en wil daarom dat zijn signalering in het SIS (Schengen Informatie Systeem) wordt verwijderd. Omdat deze SIS-signalering samenhangt met het opgelegde inreisverbod, heeft verweerder beoordeeld of het inreisverbod moet worden opgeheven.

Wat heeft verweerder besloten?

3. Het verzoek tot opheffing van de SIS-signalering is door verweerder ambtshalve opgevat als een aanvraag tot opheffing van het inreisverbod van twee jaar. Verweerder heeft deze aanvraag bij het bestreden besluit afgewezen, omdat niet gebleken is dat eiser tenminste één jaar buiten het grondgebied van de Europese Unie heeft verbleven. Eiser heeft geen stukken overgelegd waaruit dit blijkt. De autoriteiten van Portugal hebben Nederland geraadpleegd, maar niet verzocht om de verwijdering van de signalering. Van bijzondere feiten en omstandigheden die nopen tot (tijdelijke) opheffing van het inreisverbod is niet gebleken. Het inreisverbod en de bijbehorende SIS-signalering zijn door verweerder gehandhaafd.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert daartoe in beroep het volgende aan.
4.1
Verweerder heeft ten onrechte niet getoetst aan de voorwaarden voor ambtshalve opheffing van het inreisverbod als bedoeld in artikel 6.6 van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (afgekort: VV 2000), omdat eiser stelt dat er ten tijde van het verzoek tot opheffing nog hoger beroep liep tegen een eerdere afwijzing van een aanvraag tot uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw.
4.2
Uit de overgelegde stukken van de Portugese autoriteiten had verweerder daarnaast moeten afleiden dat eiser het grondgebied van de Europese Unie niet hoefde te verlaten. Uit de brief van Portugal blijkt dat eiser, behoudens de SIS-signalering, rechtmatig verblijf in Portugal kan verkrijgen. Dat de Portugese autoriteiten in het kader van de raadplegingsprocedure enkel een informatieverzoek hebben gedaan en dus niet een verzoek tot opheffing van de (N)SIS-signalering, is volgens eiser niet aannemelijk, omdat de verblijfsprocedure in Portugal al loopt sinds 2020 en de SIS signalering nog de enige beperking was voor het verlenen van een verblijfsrecht.
4.3
Verder voert eiser aan dat verweerder ten onrechte niet is overgegaan tot opheffing van het inreisverbod op grond van bijzondere feiten en omstandigheden. Zo loopt de verblijfsaanvraag van eiser in Portugal al sinds 2020, het gezin van eiser verblijft al 20 jaar in Nederland en de zoon van eiser heeft hier een zelfstandige verblijfsvergunning. Daarnaast heeft eiser een herseninfarct gehad, waardoor hij deels verlamd was, waarvoor hij tot op heden nog steeds wordt behandeld.
4.4
Ook heeft verweerder ten onrechte niet beoordeeld of het inreisverbod van eiser omgezet kan worden in een ongewenstverklaring, zodat eiser rechtmatig verblijf in Portugal kan krijgen. Eiser wijst daarbij op de door hem verkregen verklaring omtrent gedrag (VOG) in Nederland.
4.5
Gelet op deze bijzondere persoonlijke omstandigheden, de lopende artikel 64 Vw-procedure en de overgelegde stukken van eiser had verweerder niet mogen afzien van horen in bezwaar en wijst in dit kader ook op een uitspraak [1] van de hoogste bestuursrechter.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser aangegeven dat het hoger beroep tegen de eerdere artikel 64 Vw aanvraag inmiddels ongegrond verklaard is en dat om die reden geen oordeel meer gevraagd wordt over het ambtshalve opheffen van het inreisverbod op grond van artikel 6.6 van het VV 2000. De overige beroepsgronden zijn door eiser gehandhaafd en de rechtbank overweegt daartoe als volgt.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden niet is overgegaan tot opheffing van het inreisverbod en de daarmee samenhangende SIS-signalering. De rechtbank geeft eiser dus geen gelijk en overweegt daartoe als volgt.
Rechtmatig verblijf in Portugal
6.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op goede gronden geconcludeerd dat niet is gebleken van rechtmatig verblijf van eiser in Portugal, dan wel dat het aannemelijk is dat de Portugese autoriteiten voornemens zijn om eiser een verblijfsrecht te gaan verlenen. Zo blijkt uit de vertaling van het door eiser ingebrachte stuk, gedateerd
31 januari 2023, enkel dat de Portugese autoriteiten de besluitvormingsprocedure hebben opgeschort in afwachting van een antwoord door de Nederlandse autoriteiten over de SIS-signalering. Uit deze tekst kan niet worden afgeleid dat de Portugese autoriteiten voornemens zijn eiser een verblijfsrecht te verlenen, noch dat de SIS-signalering het enige obstakel is dat aan verlening daarvan in de weg staat. Uit dit stuk blijkt ook niet dat de Portugese autoriteiten vanwege het willen verlenen van een verblijfsrecht hebben verzocht om de SIS-signalering op te heffen. Hiervan is ook niet anderszins gebleken uit het dossier of het verhandelde ter zitting.
Bijzondere feiten en omstandigheden
6.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat niet van bijzondere feiten en omstandigheden is gebleken die opheffing van het inreisverbod, buiten de geldende voorwaarden om, rechtvaardigen.
6.3
Voor zover eiser met de stelling dat hij en zijn gezin hier al 20 jaar wonen en dat de zoon hier verblijfsrecht heeft, een beroep heeft willen doen op het recht op familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM, maakt dit het oordeel van de rechtbank niet anders. Eiser heeft in deze procedure namelijk niet met stukken of andere bewijsmiddelen aannemelijk gemaakt waaruit dit familieleven bestaat en hoe daaraan feitelijk invulling wordt gegeven. De bewijslast hiervoor ligt bij eiser en het niet onderbouwen van dit familieleven komt voor rekening en risico van eiser zelf. Dat eiser stelt dat hij in het kader van een andere procedure, te weten de aanvraag tot toepassing van artikel 64 van de Vw, zijn situatie uiteen heeft gezet en toegelicht, doet hier niet aan af. Als eiser een beroep op deze stukken en onderbouwing in het kader van deze aanvraag had willen doen, dan had het op zijn weg gelegen om in de onderhavige procedure naar die concrete stukken te verwijzen en aan te geven waarom deze informatie maakt dat het inreisverbod en de SIS-signalering moeten worden opgeheven.
6.4
Verweerder heeft gelet op het voorgaande kunnen tegenwerpen dat hij niet heeft kunnen onderzoeken of sprake is van beschermwaardig familieleven die opheffing van het inreisverbod rechtvaardigt. De rechtbank wijst eiser erop dat dit familieleven in een aparte artikel 8 EVRM aanvraag onderbouwd kan worden, zodat verweerder kan onderzoek of eiser hieraan een regulier verblijfsrecht kan ontlenen.
6.5
Voor zover eiser heeft aangevoerd dat uitzetting van eiser in strijd is met artikel 3 EVRM vanwege de medische omstandigheden van eiser, wijst de rechtbank erop dat eiser een aanvraag voor toepassing van artikel 64 Vw kan indienen. Binnen het toetsingskader van een verzoek tot opheffing van een inreisverbod bestaat voor verweerder geen ambtshalve verplichting om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw te onderzoeken.
Omzetten in ongewenstverklaring
6.6
Ook heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om het inreisverbod om te zetten in een nationale ongewenstverklaring die eiser enkel belet om Nederland in te reizen. De enkele stelling van eiser daartoe in beroep is zonder onderbouwing met argumenten of rechtsregels die verweerder in dit gegeven geval hiertoe verplichten onvoldoende. Niet valt in te zien waarom de enkele verwijzing naar de door eiser verkregen VOG maakt dat verweerder gehouden is tot omzetting naar een nationale ongewenstverklaring.
Hoorplicht
6.7
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat van schending van de hoorplicht in dit geval geen sprake is. Verweerder heeft op zitting terecht erop gewezen dat tegen een afwijzing van een verzoek tot opheffing van een inreisverbod enkel rechtstreeks beroep bij de rechtbank mogelijk is. De wetgever heeft de hier bestreden besluitvorming expliciet en kennelijk uitgezonderd van een bezwaarfase en reeds daarom is de hoorplicht in bezwaar als bedoeld in artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet van toepassing. Van schending van deze hoorplicht is dan ook kennelijk geen sprake. Ook de aanvraag tot opheffing van de SIS-signalering had voor verweerder geen aanleiding hoeven geven om eiser te horen in het kader van een zorgvuldige voorbereiding van het besluit. Bij deze aanvraag is namelijk enkel verwezen naar het verzoek van Portugal, waaruit geen verblijfsrecht of een voornemen tot verlenen daarvan blijkt. Er is ook niet van andere individuele feiten of omstandigheden gebleken die maken dat verweerder niet zonder horen op de aanvraag van eiser kon beslissen.
6.8
Alles in samenhang bezien heeft verweerder op goede gronden geconcludeerd dat eiser niet heeft voldaan aan de voorwaarden voor opheffing van het inreisverbod, inclusief SIS-signalering. Ook is niet van andere redenen of bijzondere feiten en omstandigheden gebleken die opheffing van het inreisverbod rechtvaardigen. De beroepsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond
.Dat betekent dat het inreisverbod, inclusief de SIS-signalering, in stand blijft.
8. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van de vereiste connexiteit [2] .
9. Voor een proceskostenveroordeling of terugbetaling van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en de uitspraak is verzonden op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. De datum van verzending van de uitspraak staat hierboven vermeld.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening is geen hoger beroep mogelijk.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.
2.Op grond van artikel 8:81 en artikel 8:83, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).