ECLI:NL:RBDHA:2024:19015

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 september 2024
Publicatiedatum
19 november 2024
Zaaknummer
NL24.26477
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de asielaanvraag van een Eritrese minderjarige met internationale bescherming in Duitsland

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres, een Eritrese minderjarige, tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar asielaanvraag. Eiseres heeft op 4 september 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd op 27 juni 2024 door de minister niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij internationale bescherming geniet in Duitsland. De rechtbank heeft het beroep op 5 september 2024 behandeld, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk, en haar voogd aanwezig was.

De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van eiseres als minderjarige. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak, waarin het belang van de leeftijd, het sociale netwerk en de opleiding van het kind wordt benadrukt. Eiseres heeft in Duitsland gewoond, maar haar situatie is complex, gezien haar jonge leeftijd en de omstandigheden waaronder zij naar Nederland is gekomen. De rechtbank concludeert dat de minister niet de vereiste zorgvuldigheid heeft betracht in zijn besluitvorming en vernietigt het bestreden besluit.

De rechtbank draagt de minister op om een nieuw besluit te nemen, waarbij hij de persoonlijke situatie van eiseres en de relevante informatie van haar voogd in overweging moet nemen. Tevens wordt de minister veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.750,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.26477

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.J. Paffen),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid [1] , verweerder
(gemachtigde: mr. J.E. Herlaar).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de asielaanvraag van eiseres. Eiseres stelt van Eritrese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2007. Zij heeft op 4 september 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 27 juni 2024 deze aanvraag in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 5 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde en [naam 2] als tolk en vergezeld door [naam 1] , de voogd van eiseres, en verweerder, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. Het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het bestreden besluit
4. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij internationale bescherming in Duitsland geniet. De Duitse autoriteiten hebben op 20 februari 2023 aan de IND laten weten dat eiseres sinds 22 juni 2019 beschikt over internationale bescherming in Duitsland. De stelling dat deze informatie mogelijk is verouderd doet niet af aan het feit dat zij een verblijfsvergunning in Duitsland heeft. Daarbij wijst verweerder erop dat de verleende internationale beschermingsstatus niet eindigt zonder dat deze wordt voorafgegaan door een individuele beoordeling. Eiseres heeft in de zienswijze niets aangedragen waaruit blijkt dat de internationale bescherming die zij in Duitsland geniet is ingetrokken of geëindigd. Verder is niet gebleken dat zij afhankelijk is van de verre ‘oom’ die in Nederland verblijft, dat haar situatie in Duitsland zo slecht was dat kan worden gesproken van een schending van artikel 3 EVRM, dat zij niet in haar levensonderhoud kon voorzien of dat zij de Duitse autoriteiten om hulp heeft gevraagd om haar als statushouder daarin te ondersteunen noch dat zij bescherming heeft ingeroepen van de (hogere) autoriteiten of daarvoor aangewezen instanties.
Beoordeling van de beroepsgronden
5. De rechtbank laat in het midden of verweerder bij het nemen van het bestreden besluit ten onrechte heeft nagelaten om aan de hand van recente informatie aan te tonen dat eiseres in Duitsland nog internationale bescherming geniet. Daartoe overweegt de rechtbank dat het op basis van het in beroep door verweerder overgelegde claimakkoord van de Duitse autoriteiten van 29 augustus 2024 aannemelijk is dat eiseres in Duitsland nog internationale bescherming geniet.
6.1
De rechtbank ziet echter wel om de volgende reden aanleiding om het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen. Eiseres voert namelijk terecht aan dat verweerder de belangen van eiseres als minderjarige onvoldoende in zijn besluitvorming heeft betrokken.
Zoals eiseres terecht in de zienswijze heeft aangevoerd, kan uit de uitspraak van de Afdeling van 31 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:340, worden afgeleid dat verweerder in het kader van de beoordelingen van de belangen van het kind onder andere moet ingaan op de leeftijd, het sociale netwerk en de opleiding van het kind en op de verwachte situatie na terugkeer naar het EU-land dat internationale bescherming heeft verleend, waaronder de vraag of er daar familieleden van het kind verblijven die het kind kunnen en willen helpen en of er eventueel een andere vorm van begeleiding voor het kind beschikbaar is.
Daarbij komt ook gewicht toe aan de tijd die het kind in Nederland heeft gewacht op een gehoor terwijl al bekend was dat de andere lidstaat internationale bescherming heeft verleend, almede aan de omstandigheid dat het kind zich gezien haar leeftijd op dat moment in een vormende fase van haar leven bevindt. Verweerder moet het voorgaande kenbaar bij zijn besluitvorming betrekken, alsook de mate waarin sprake is van een risico op hechtingsproblemen bij terugkeer naar de andere EU-lidstaat, omdat dat in dit geval de kern vormt van de aangevoerde belangen van het kind, die een eerste overweging in de besluitvorming moeten vormen.
De rechtbank is met eiseres van oordeel dat verweerder in zijn besluitvorming niet een dergelijke, op de persoon van eiseres toegespitste beoordeling heeft verricht.
6.2
Met de toelichting ter zitting heeft verweerder dit gebrek niet hersteld. Volgens verweerder kunnen het tijdsverloop sinds de binnenkomst en de inmiddels door eiseres opgebouwde banden met Nederland niet als bijzonder gelden. Bovendien is niet is toegezegd dat eiseres in Nederland mocht blijven. Eiseres wist dat zij een verblijfsvergunning in Duitsland had en zij had daarom de Duitse autoriteiten om hulp moeten vragen, zeker omdat zij inmiddels daar al 3,5 jaar had gewoond.
Verweerder heeft daarmee ten onrechte niet onderkend dat eiseres weliswaar 3,5 jaar in Duitsland heeft gewoond, maar toen een jong kind was, in de leeftijd van 11 tot 14 jaar, en bij haar oom en een zus woonde, die – naar niet in geschil is – vervolgens Duitsland hebben verlaten. Eiseres heeft gesteld dat zij zich daarna eenzaam voelde en op 2 september 2022 vanuit Duitsland naar Nederland is gegaan in de hoop er Eritrese landgenoten te ontmoeten en een verre ‘oom’ die al in Nederland woonde. Van eiseres als veertienjarige minderjarige kon, zeker onder die omstandigheden, niet worden gevergd dat zij zich in Duitsland tot de autoriteiten zou wenden voor het effectueren van haar rechten als statushouder en het verkrijgen van hulp en begeleiding met betrekking tot haar levensonderhoud.
Uit de hiervoor onder 6.1 genoemde uitspraak van de Afdeling volgt verder dat gewicht moet worden toegekend aan de omstandigheid dat eiseres op 2 september 2022 (ruim een week voor haar 15e verjaardag) in Nederland is aangekomen en op 4 september 2022 haar asielaanvraag heeft ingediend en zij tot 21 juni 2024 heeft moeten wachten op haar nader gehoor, terwijl al op 20 februari 2023 bekend was dat de Duitse autoriteiten internationale bescherming hadden verleend aan eiseres en zij bovendien in het aanmeldgehoor op 4 september 2022 al had gemeld dat zij een verblijfsvergunning had in Duitsland. Dat eiseres al die tijd in de verwachting heeft geleefd dat zij niet naar Duitsland zou hoeven terugkeren, is, gelet ook op haar leeftijd, niet onbegrijpelijk. Dit klemt temeer omdat eiseres zich gezien haar leeftijd in deze periode, en meer dan in Duitsland het geval was, in een vormende fase van haar leven bevindt. Dit heeft verweerder ten onrechte niet in de beoordeling betrokken. Evenmin heeft verweerder zich in zijn besluitvorming kenbaar rekenschap gegeven van de mate waarin sprake is van een risico op hechtingsproblemen bij terugkeer van eiseres naar Duitsland.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit omdat dit niet met de vereiste zorgvuldigheid is genomen en niet deugdelijk is gemotiveerd. Wat eiseres verder heeft aangevoerd behoeft geen bespreking meer. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten of om zelf in de zaak te voorzien, omdat het aan verweerder is om een nadere, op de persoon van eiseres toegespitste beoordeling te verrichten, waarbij hij ook het in beroep overgelegde verslag van de voogd van eiseres van Nidos zal moeten betrekken om vervolgens opnieuw op de asielaanvraag van eiseres te beslissen. De rechtbank draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
8. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiseres gemaakte kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1 voor het gewicht van de zaak).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de minister op een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiseres met
inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J. Eertink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.