In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. Eiser, die stelt van Somalische nationaliteit te zijn, diende op 9 maart 2022 een aanvraag in voor een verblijfsvergunning asiel. De minister heeft deze aanvraag op 15 juli 2024 afgewezen, met als reden dat de asielmotieven niet geloofwaardig zijn. Eiser heeft verklaard dat hij in Ceel Cali, Zuid-Somalië, is geboren en dat hij vanwege geweld en discriminatie door lokale milities is gevlucht. De rechtbank heeft op 8 oktober 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de minister de afwijzing van de asielaanvraag terecht heeft gedaan. De rechtbank oordeelt dat de minister de geloofwaardigheid van eisers asielrelaas op zorgvuldige wijze heeft beoordeeld, met inachtneming van een taalanalyse die concludeert dat eiser niet te herleiden is tot de spraakgemeenschap in Zuid-Somalië. De rechtbank stelt vast dat de minister terecht heeft geoordeeld dat de elementen van eisers asielrelaas, zoals zijn identiteit en herkomst, niet geloofwaardig zijn. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat hij daadwerkelijk uit Zuid-Somalië komt en dat hij daar problemen zal ondervinden bij terugkeer.
De rechtbank wijst ook de stelling van eiser af dat hij gediscrimineerd wordt vanwege zijn stamafkomst. Hoewel de rechtbank erkent dat eiser discriminatie heeft ervaren, is de ernst daarvan niet zodanig dat het hem in aanmerking doet komen voor asiel. De rechtbank concludeert dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.