ECLI:NL:RBDHA:2024:18969

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 november 2024
Publicatiedatum
18 november 2024
Zaaknummer
C/09/659256 / HA RK 24-3
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap op basis van de Rijkswet op het Nederlanderschap

Op 7 november 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vaststelling van het Nederlanderschap van verzoeker, die verblijft te Rotterdam. Het verzoekschrift was ingediend op 20 december 2023 en betrof de vraag of verzoeker, geboren op [geboortedag 1] 1993, recht heeft op de Nederlandse nationaliteit. Verzoeker stelt dat hij recht heeft op het Nederlanderschap omdat zijn vader, die op 24 maart 2011 genaturaliseerd werd, hem had beloofd hem mee te nemen in zijn naturalisatieverzoek. De IND heeft echter geconcludeerd dat verzoeker de Marokkaanse nationaliteit heeft en niet is meegenomen in de naturalisatie van zijn vader, wat volgens de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) noodzakelijk is voor verkrijging van de Nederlandse nationaliteit.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker niet in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit, omdat niet is gebleken dat zijn vader ten tijde van verzoekers geboorte de Nederlandse nationaliteit had. Bovendien is verzoeker niet genoemd in het Koninklijk Besluit van 24 maart 2011, waardoor hij niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 11 RWN. De rechtbank heeft ook het beroep van verzoeker op het Europese evenredigheidsbeginsel en de beginselen van behoorlijk bestuur verworpen, omdat deze niet van toepassing zijn op de verkrijging van het Nederlanderschap zoals vastgelegd in de RWN. De rechtbank heeft uiteindelijk het verzoek van verzoeker afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: HA RK 24-3
Zaaknummer: C/09/659256
Datum beschikking: 7 november 2024

Beschikking op het op 20 december 2023 ingekomen verzoekschrift van:

[verzoeker] ,

verzoeker,
verblijvend te Rotterdam,
advocaat: mr. S. Karkache te Rotterdam.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

DE STAAT DER NEDERLANDEN,

(Ministerie van Justitie en Veiligheid, Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verder te noemen “de IND”),
zetelende te ’s-Gravenhage,
vertegenwoordigd door: [naam] .

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • de brief van 6 maart 2024 van de IND.
Op 10 oktober 2024 is de zaak op een zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • verzoeker bijgestaan door zijn advocaat en een tolk (Z. Agourram);
  • [naam] namens de IND.

Verzoek en het standpunt van de IND

Het verzoekschrift strekt tot vaststelling van het Nederlanderschap.
De IND concludeert tot afwijzing van het verzoek.

Feiten

  • Verzoeker is op [geboortedag 1] 1993 te [geboorteplaats 1] geboren tijdens het huwelijk van zijn ouders [de vader] (hierna: ‘de vader’, geboren op [geboortedag 2] 1967 te [geboorteplaats 2] , Marokko) en [de moeder] (de moeder, geboren op [geboortedag 3] 1970 te [geboortedag 3] , Marokko).
  • De ouders van verzoeker waren gehuwd van [huwelijksdag] 1991 tot [dag] 1997.
  • Uit de Basisregistratie Personen (BRP) volgt dat verzoeker op 1 juli 1997 is uitgeschreven uit de gemeente [gemeente] en vanaf die datum stond geregistreerd als niet-ingezetene (RNI). Sinds 29 januari 2024 staat verzoeker weer in Nederland ingeschreven.
  • Verzoeker is in het bezit van een Marokkaans paspoort en hij heeft, blijkens dit paspoort, in ieder geval de Marokkaanse nationaliteit.
  • Door de vader is op 17 november 2010 een aanvraag voor naturalisatie ingediend bij de gemeente Almere, waarbij tevens is verzocht om medenaturalisatie van zijn destijds vier minderjarige kinderen (halfbroers/-zussen van verzoeker) uit het huwelijk met zijn (toenmalige) echtgenote. Verzoeker was toen 17 jaar oud.
  • Bij Koninklijk Besluit van 24 maart 2011 zijn de vader en zijn vier minderjarige kinderen genaturaliseerd tot Nederlanders.

Beoordeling

De rechtbank stelt voorop dat het verzoek is gegrond op artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). Op basis van dit artikel is de rechtbank enkel bevoegd om tot vaststelling van het Nederlanderschap van een persoon over te gaan of tot vaststelling dat die persoon het Nederlanderschap niet bezit. De rechtbank kan niet het Nederlanderschap verlenen.
In geschil is of verzoeker in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit.
Verzoeker stelt dat dit het geval is. Ter onderbouwing hiervan heeft verzoeker in eerste instantie aangevoerd dat, toen hij werd geboren, zijn vader de Nederlandse nationaliteit had. Op de zitting is verder nog aangevoerd dat de vader de belangen van verzoeker heeft verwaarloosd, doordat hij verzoeker niet heeft meegenomen in zijn naturalisatieverzoek van 17 november 2010 terwijl hij aan verzoeker had toegezegd dat wel te zullen doen. Omdat de vader de halfbroers/-zussen wél heeft meegenomen in het naturalisatieproces, zou dit voor verzoeker ook moeten gelden. Verzoeker doet in dat verband een beroep op het Europese evenredigheidsbeginsel en verwijst hierbij naar het “Tjebbesarrest” (Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:189) en het “Udlændinge arrest” (Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 september 2023, ECLI:EU:C:2023:626). Ook beroept verzoeker zich op (schending van) de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het doeltreffendheidsbeginsel.
De IND stelt zich op het standpunt dat verzoeker de Marokkaanse nationaliteit heeft, omdat hij is geboren uit een Marokkaanse vader en een Marokkaanse moeder. De vader is bij Koninklijk Besluit van 24 maart 2011 weliswaar genaturaliseerd tot Nederlander, maar (gelet op artikel 11, lid 1 en 2 RWN) deelt verzoeker niet mee in deze naturalisatie, omdat daarom niet is verzocht door de vader.
De rechtbank concludeert dat verzoeker niet de Nederlandse nationaliteit heeft en overweegt hiertoe het volgende.
Niet gebleken is dat de vader, ten tijde van de geboorte van verzoeker in 1993, de Nederlandse nationaliteit had. Evenmin is gebleken dat verzoeker is meegenomen in de naturalisatie van de vader en zijn halfbroers/-zussen. Verzoeker wordt namelijk niet genoemd in het Koninklijk Besluit van 24 maart 2011. Hierdoor is niet voldaan aan artikel 11, lid 1 RWN. Zelfs al zou de vader verzoeker hebben meegenomen in zijn verzoek tot naturalisatie, dan zou dit voor verzoeker niet zijn ingewilligd gelet op artikel 11, lid 3 RWN. Verzoeker was destijds immers ouder dan 16 jaar als gevolg waarvan voor hem, gelet op genoemde bepaling, aanvullende voorwaarden golden om voor naturalisatie in aanmerking te komen. Verzoeker voldeed hier niet aan, alleen al niet omdat hij destijds in Marokko woonde.
Het beroep op “Tjebbes” en “Udlændinge” kan niet slagen, omdat die arresten betrekking hebben op het verlies van Unie-burgerschap (respectievelijk de Nederlandse en Deense nationaliteit) en vaststaat dat verzoeker hierover, als Marokkaan, nooit heeft beschikt.
Voor zover verzoeker tenslotte een beroep op het doeltreffendheidsbeginsel heeft willen doen om tot vaststelling van het Nederlanderschap te komen, kan dit beroep ook niet slagen. De manieren waarop de Nederlandse nationaliteit kan worden verkregen, zijn zoals hiervoor al aangegeven limitatief opgenomen in de RWN. Onder deze manieren van verkrijging is niet begrepen de werking van enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur (zie onder meer Hoge Raad, 25 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:331).
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank het verzoek afwijzen.

Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.M. Boone, mr. A.M.M. Vingerling en mr. S.J. Huizenga, rechters, bijgestaan door mr. M.G.J. Konings als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 november 2024.