Op 7 november 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vaststelling van het Nederlanderschap van verzoeker, die verblijft te Rotterdam. Het verzoekschrift was ingediend op 20 december 2023 en betrof de vraag of verzoeker, geboren op [geboortedag 1] 1993, recht heeft op de Nederlandse nationaliteit. Verzoeker stelt dat hij recht heeft op het Nederlanderschap omdat zijn vader, die op 24 maart 2011 genaturaliseerd werd, hem had beloofd hem mee te nemen in zijn naturalisatieverzoek. De IND heeft echter geconcludeerd dat verzoeker de Marokkaanse nationaliteit heeft en niet is meegenomen in de naturalisatie van zijn vader, wat volgens de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) noodzakelijk is voor verkrijging van de Nederlandse nationaliteit.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker niet in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit, omdat niet is gebleken dat zijn vader ten tijde van verzoekers geboorte de Nederlandse nationaliteit had. Bovendien is verzoeker niet genoemd in het Koninklijk Besluit van 24 maart 2011, waardoor hij niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 11 RWN. De rechtbank heeft ook het beroep van verzoeker op het Europese evenredigheidsbeginsel en de beginselen van behoorlijk bestuur verworpen, omdat deze niet van toepassing zijn op de verkrijging van het Nederlanderschap zoals vastgelegd in de RWN. De rechtbank heeft uiteindelijk het verzoek van verzoeker afgewezen.