ECLI:NL:RBDHA:2024:18968

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
18 november 2024
Zaaknummer
23_8022
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een eenmalige overbruggingsuitkering en bijzondere bijstand voor inrichtingskosten aan een statushouder

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 november 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een statushouder, eiser, en het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk, verweerder. Eiser had een eenmalige overbruggingsuitkering en bijzondere bijstand voor inrichtingskosten aangevraagd. Het primaire besluit van 16 april 2023 kende eiser een eenmalige overbruggingsuitkering van € 200,- en bijzondere bijstand voor inrichtingskosten in de vorm van een lening van € 500,- toe. Verweerder handhaafde dit besluit in het bestreden besluit van 17 oktober 2023, waarop eiser beroep instelde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser, die sinds 1 april 2023 in een centrum verblijft, recht had op bijstandsuitkeringen. Eiser voerde aan dat de hoogte van de overbruggingsuitkering en de bijzondere bijstand in strijd was met de Beleidsregels. De rechtbank oordeelde dat de Richtlijn Centrum Flex Wonen, die de hoogte van de uitkeringen regelt, als buitenwettelijk begunstigend beleid kan worden gekwalificeerd. Dit beleid is consistent toegepast en er is geen schending van fundamentele rechten aangetoond.

De rechtbank concludeerde dat de hoogte van de overbruggingsuitkering redelijk was, omdat deze was gebaseerd op de kosten van levensonderhoud in de periode van 1 april tot 25 april 2023. Wat betreft de bijzondere bijstand voor inrichtingskosten oordeelde de rechtbank dat verweerder terecht een bedrag van € 1.500,- in mindering had gebracht op de lening, omdat eiser over dit bedrag beschikte en dit had kunnen aanwenden voor de inrichting van zijn woning. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/8022

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 november 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. M. Görsültürk),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk, verweerder

(gemachtigde: M. de Weger).

Procesverloop

Bij besluit van 16 april 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een eenmalige overbruggingsuitkering en bijzondere bijstand voor de eerste huur, de inrichtingskosten en de overbrugging huurtoeslag toegekend.
Bij besluit van 17 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het door eiser tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De gemachtigde van eiser heeft op 18 september 2024 verzocht om de mondelinge behandeling uit te stellen tot een nader te bepalen datum. Bij e-mail van 19 september 2024 heeft rechtbank dit verzoek afgewezen.
Bij brief van 2 oktober 2024 heeft de rechtbank vragen gesteld aan verweerder.
Verweerder heeft hierop geantwoord bij e-mail van 16 oktober 2024, met afschrift aan de gemachtigde van eiser.
De rechtbank heeft het beroep op 17 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen de gemachtigde van verweerder. Eiser en zijn gemachtigde zijn, zonder bericht, niet verschenen. De rechtbank heeft gebeld met het telefoonnummer van de gemachtigde van eiser, zoals vermeld op het beroepschrift. Nadat de griffier vroeg naar de reden voor afwezigheid van de gemachtigde van eiser, werd de verbinding verbroken. Bij nogmaals bellen werd er niet meer opgenomen. Hierna is de rechtbank overgegaan tot de behandeling van de zaak.

Inleiding

1. Eiser is een statushouder en verblijft sinds 1 april 2023 in het [centrum] in [plaats]. Met ingang van deze datum heeft eiser een bijstandsuitkering en bijzondere bijstand voor inrichtingskosten, eerste huur en overbrugging huurtoeslag aangevraagd.
1.1.
Verweerder heeft naar aanleiding hiervan aan eiser bij het primaire besluit onder andere een eenmalige overbruggingsuitkering om niet ten bedrage van € 200,- en bijzondere bijstand voor inrichtingskosten in de vorm van een lening ten bedrage van € 500,- toegekend.
1.2.
Verweerder heeft bij besluit van 16 april 2023 een algemene bijstandsuitkering aan eiser toegekend per 1 april 2023.
1.3.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft verwezen naar de Richtlijn Centrum Flex Wonen (verder: de Richtlijn) en zich op het standpunt gesteld dat de eenmalige overbruggingsuitkering van € 200,- is bedoeld om in de eerste levensbehoefte te voorzien in de periode van 1 april 2023 tot 25 april 2023. Eiser kreeg per 1 april 2023 de sleutel van de woning, maar kreeg pas op 25 april de eerste algemene bijstandsuitkering. De hoogte van de verstrekte overbruggingsuitkering is opgenomen in de Richtlijn. Verweerder heeft een ruime beleidsvrijheid en de overbruggingsuitkering is in het voordeel van eiser. Hij ontvangt deze naast de algemene bijstandsuitkering. De overbruggingsuitkering en de hoogte ervan acht verweerder redelijk. Voorts heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de bijzondere bijstand voor de inrichtingskosten dient te worden verstrekt in de vorm van een lening en wel tot een bedrag van € 500,-. Volgens de Richtlijn kan voor een eenpersoonshuishouden € 2.000,- worden toekend. Eiser beschikte echter zelf over € 1.500,- op 1 april 2023. Eiser heeft dit bedrag op 6 april 2023 besteed aan de aanschaf van een auto. Volgens verweerder was er geen noodzaak voor de aanschaf van een auto en had eiser dit bedrag kunnen aanwenden voor de inrichting. Daarom dient dit bedrag in mindering te worden gebracht op het standaard te verstrekken bedrag van € 2.000,--.
1.4.
Eiser voert aan dat de eenmalige overbruggingsuitkering in strijd is met de Beleidsregels bijzondere bijstand en participatieregelingen Rijswijk 2022 (verder: de Beleidsregels). Voornoemde Beleidsregels voorzien niet in een bijzondere bijstand voor leefgeld. De hoogte van het leefgeld is bovendien ongemotiveerd en er is niet gekeken naar de financiële behoefte van eiser. Voorts stelt eiser dat de bijzondere bijstand voor inrichtingskosten ten onrechte niet om niet is verstrekt en dat de hoogte hiervan in strijd is met de Beleidsregels.
1.5.
Verweerder heeft in het verweerschrift aangegeven dat voor de hoogte van de eenmalige overbruggingsuitkering is berekend hoeveel geld er nodig is om in de periode van 1 april tot 25 april 2023 in het levensonderhoud te voorzien en dat is aangesloten bij de gelden die het COA verstrekt. Eiser heeft inmiddels nog € 3.500,-- aan inrichtingskosten ontvangen in verband met de komst van zijn dochter, de doorverhuizing naar een reguliere woning en de komst van zijn vrouw.
1.6.
Verweerder heeft in zijn brief van 16 oktober 2024 onder meer toegelicht dat de Richtlijn een interne richtlijn is die specifiek is gericht op aanvragen van bijstand door bewoners van het Centrum voor Flex Wonen en dat het een aanvulling is op de Beleidsregels.

Beoordeling door de rechtbank

Eenmalige overbruggingsuitkering
2. In de Richtlijn is opgenomen dat een alleenstaande € 200,- als overbrugging krijgt toegekend tot de eerste uitbetaling van de reguliere bijstandsuitkering. Uit het dossier en de door verweerder ter zitting gegeven toelichting is de rechtbank gebleken dat eiser naast de overbruggingsuitkering voor de periode van 1 april 2023 tot 25 april 2023 ook nog een volledige bijstandsuitkering over de maand april 2023 toegekend heeft gekregen.
2.1.
Gezien het voorgaande kwalificeert de rechtbank de Richtlijn - voor zover daarbij een eenmalige overbruggingsuitkering wordt toegekend - als buitenwettelijk begunstigend beleid. Volgens vaste rechtspraak [1] dient buitenwettelijk begunstigend beleid door de bestuursrechter terughoudend te worden getoetst. Dit houdt in dat de aanwezigheid en de toepassing van dit beleid als gegeven wordt beschouwd met dien verstande dat wordt getoetst of een zodanig beleid op consistente wijze is toegepast. Verweerder heeft toegelicht dat dit beleid wordt toegepast op alle statushouders die op de Flexwoonlocatie in Rijswijk gaan wonen. De rechtbank ziet geen aanleiding om hieraan twijfelen. Verder is gesteld noch gebleken dat sprake is van een schending van fundamentele rechten.
Ook indien het beleid ruimer zou worden getoetst, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder in dit geval op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht af had moeten wijken van de beleidsregel.
Hoewel de Richtlijn niet bekend gemaakt is, is door verweerder voldoende gemotiveerd dat het beleid in het geval van eiser aanvaardbaar is. De hoogte van het bedrag is niet onredelijk, nu verweerder heeft berekend hoeveel geld er nodig is om van 1 april tot 25 april 2023 in levensonderhoud te voorzien en is aangesloten bij het leefgeld dat eiser daarvoor van het COA kreeg.
Bijzondere bijstand voor inrichtingskosten
3. Ingevolge artikel 51, eerste lid, van de Participatiewet (Pw) kan bijzondere bijstand voor kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen worden verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht dan wel in de vorm van een bedrag om niet.
3.1.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Beleidsregels wordt bijzondere bijstand om niet verstrekt. Bijzondere bijstand wordt slechts in de vorm van een renteloze geldlening verstrekt als de bijzondere omstandigheden en/of de noodzakelijke kosten hiertoe aanleiding geven.
3.2.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Beleidsregels horen incidentele woonkosten tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Er bestaat alleen recht op bijzondere bijstand als er door bijzondere omstandigheden niet of niet voldoende gereserveerd had kunnen worden voor de noodzakelijke kosten.
3.3.
Ingevolge artikel 8, vijfde lid, aanhef en onder a, van de Beleidsregels wordt onder bijzondere omstandigheden verstaan: de belanghebbende die een volledig in te richten en op te knappen woning krijgt aangeboden, en die niet verwijtbaar en niet voorzien, zijn woning en bijbehorende inrichting is kwijtgeraakt.
3.4.
Ingevolge artikel 8, zesde lid, aanhef en onder a, van de Beleidsregels zijn de noodzakelijke inrichtingskosten en opknapkosten voor bijzondere omstandigheden als bedoeld in lid 5 onder a: voor de alleenstaande € 3.500,-, voor gehuwden € 4.500,- en
€ 1.000,- per kind in de vorm van een geldlening.
4. De rechtbank overweegt dat verweerder blijkens de toelichting bij artikel 4 en 8 van de Beleidsregels als beleid voert dat bijzondere bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen, als uitzondering op de hoofdregel, als lening wordt toegekend. De duurzame gebruiksgoederen worden tot de periodiek dan wel incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten gerekend en deze kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering vooraf, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. De rechtbank acht dit beleid niet onredelijk.
4.1.
Volgens verweerder kan een éénpersoonshuishouden een bedrag van € 2.000,- aan inrichtingskosten in de vorm van een lening ontvangen. Dit bedrag is gebaseerd op de Richtlijn. In artikel 8, zesde lid, aanhef en onder a, van de Beleidsregels wordt een bedrag van € 3.500,-- voor een alleenstaande genoemd. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat bij de vaststelling van de hoogte in de Richtlijn rekening is gehouden met het feit dat het verblijf in de flexwoning slechts een tijdelijke situatie betreft. De Richtlijn vermeldt dat bij doorverhuizen naar een reguliere woning het resterende bedrag kan worden verstrekt. In het geval van eiser is dit ook gebeurd. Aan eiser is op 19 juni 2023 een bedrag van € 500,- in verband met de komst van zijn dochter, op 26 september 2023 een bedrag van € 2.000,- in verband met de doorverhuizing naar een reguliere woning en op 28 november 2023 € 1.000,- in verband met de komst van zijn vrouw toegekend aan bijzondere bijstand voor inrichtingskosten. Daarmee is het in artikel 8, zesde lid, aanhef en onder a genoemde maximale bedrag van in totaal € 5.500,-- aan eiser toegekend. Van strijdigheid met de Beleidsregels is naar het oordeel van de rechtbank gelet op het voorgaande geen sprake. Hoewel de Richtlijn niet bekend gemaakt is, is door verweerder voldoende gemotiveerd dat het beleid in het geval van eiser aanvaardbaar is.
4.2.
Verweerder heeft een bedrag van € 1.500,- in mindering gebracht op het bedrag van € 2.000,-. Eiser beschikte ten tijde van de aanvraag per 1 april 2023 over een bedrag van € 1.500,- en daarmee over middelen als bedoeld in artikel 31 van de Pw. Dit bedrag heeft eiser op 6 april 2023 besteed aan de aanschaf van een auto. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat eiser dit bedrag had kunnen aanwenden voor de inrichting van zijn woning. Op grond van artikel 35 van de Pw is er immers slechts recht op bijstand voor zover de aanvrager niet beschikt over de middelen om in de gevraagde kosten te voorzien. Dat er voor eiser een noodzaak bestond om de auto aan te schaffen, is niet gebleken. Verweerder heeft dan ook terecht het bedrag van € 1.500,- in mindering gebracht op het toe te kennen bedrag aan bijzondere bijstand.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1495.