In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een visum kort verblijf en het niet tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift. Eiser, geboren in 1993 en woonachtig in Marokko, had op 15 augustus 2023 een visum aangevraagd voor familiebezoek. De minister van Buitenlandse Zaken heeft deze aanvraag op 16 september 2023 afgewezen. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar de minister heeft het bezwaar bij besluit van 11 maart 2024 ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze afwijzing en het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar.
De rechtbank heeft op 12 september 2024 de zaak behandeld. Eiser stelt dat de minister hem had moeten horen, omdat de hoorplicht niet is nageleefd. De rechtbank overweegt dat de minister in dit geval redelijkerwijs kon concluderen dat het bezwaar ongegrond was, zonder eiser of referent te horen. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom er geen sociale en economische binding met Marokko is aangetoond, en dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn stellingen te onderbouwen.
De rechtbank verklaart het beroep tegen de afwijzing van de visumaanvraag ongegrond, maar oordeelt dat eiser recht heeft op een proceskostenvergoeding wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar. De rechtbank draagt de minister op het betaalde griffierecht te vergoeden en stelt de proceskosten vast op € 437,50. De uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra en is openbaar gemaakt op 25 oktober 2024.