ECLI:NL:RBDHA:2024:18959
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in het bestuursrecht met betrekking tot EU-verblijfsrecht en ongewenstverklaring
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de beëindiging van zijn EU-verblijfsrecht en de ongewenstverklaring. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. M.A.M. Karsten, heeft tegen het besluit van de Minister van Asiel en Migratie, dat op 30 augustus 2022 het EU-verblijfsrecht beëindigde en hem ongewenst verklaarde, beroep ingesteld. Dit besluit verplichtte verzoeker om Nederland onmiddellijk te verlaten. Op 22 augustus 2024 verklaarde de minister het bezwaar van verzoeker tegen het primaire besluit ongegrond, waarna verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen in afwachting van de uitkomst van het beroep.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 8 oktober 2024 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van verzoeker als de gemachtigde van de minister aanwezig waren. In de uitspraak van vandaag, met zaaknummer NL24.33155, heeft de rechtbank al uitspraak gedaan op het beroep van verzoeker. Aangezien er inmiddels een uitspraak is gedaan op het beroep, is een voorlopige voorziening niet meer nodig. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening dan ook afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. Derks, griffier, en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.