ECLI:NL:RBDHA:2024:18903

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
15 november 2024
Zaaknummer
SGR 23/4434
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit en verlaging bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 13 november 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag behandeld. Eiser had op 2 mei 2022 een aanvraag om bijstand ingediend, welke op 12 juli 2022 werd afgewezen. Na het indienen van bezwaar op 14 juli 2022, verstrakte de termijn voor een beslissing, wat leidde tot een beroep op 16 juni 2023. Het college heeft uiteindelijk op 12 juli 2023 bijstand toegekend voor de periode van 2 mei tot en met 31 mei 2022, maar legde een maatregel van 100% verlaging op voor een maand. De rechtbank oordeelt dat het college niet tijdig heeft beslist en stelt de dwangsom vast op € 1.442,-. Tevens wordt de maatregel van 100% verlaging vernietigd en omgezet naar 0% voor de duur van een maand, omdat er dringende redenen zijn om de maatregel af te stemmen op de omstandigheden van eiser. De rechtbank concludeert dat het college de grenzen van een redelijke wetstoepassing heeft overschreden door de maatregel niet af te stemmen op de situatie van eiser, die had gewacht met het indienen van zijn aanvraag uit angst voor het verlies van zijn recht op bijstand. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het college om bij het opleggen van maatregelen rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de aanvrager.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/4434

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 november 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit Den Haag, [woonplaats] ,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college

(gemachtigde: mr. J. Packbier).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn bezwaar en de verlaging van zijn bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw).
1.1.
Met het besluit van 12 juli 2022 (primair besluit) heeft het college eisers aanvraag om een bijstandsuitkering op grond van de Pw afgewezen.
1.2.
Op 14 juli 2022 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
1.3.
In een e-mailbericht van 6 december 2022 heeft eiser het college er schriftelijk op gewezen dat de termijn om te beslissen op zijn bezwaar met een aantal weken is verstreken en heeft hij gevraagd om zo snel mogelijk te beslissen op zijn bezwaar.
1.4.
Op 16 juni 2023 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn bezwaarschrift tegen het primaire besluit.
1.5.
Met het besluit van 12 juli 2023 heeft het college eiser over de periode van 2 mei 2022 tot en met 31 mei 2022 een bijstandsuitkering op grond van de Pw toegekend en de maatregel opgelegd dat deze uitkering vanaf 2 mei 2022 voor de duur van één maand met 100% wordt verlaagd.
1.6.
Met het besluit van 13 juli 2023 heeft het college het primaire besluit ingetrokken.
1.7.
Met het besluit van 31 juli 2023 heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede gericht geacht tegen het besluit van 12 juli 2023. Het college heeft het bezwaar tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar tegen het besluit van 12 juli 2023 ongegrond verklaard.
1.8.
Eiser heeft gronden tegen het besluit van 31 juli 2023 ingediend. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.9.
De rechtbank heeft het beroep op 21 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft op 2 mei 2022 een aanvraag om bijstand op grond van de Pw gedaan. Bij brief van 3 mei 2022 heeft het hoofd inkomensverstrekking van Den Haag eiser gevraagd om informatie, zoals het arbeidscontract en het ontslagbewijs van zijn laatste werkgever. Met het primaire besluit heeft het college de aanvraag afgewezen omdat eiser niet alle gevraagde informatie had ingeleverd. Op 30 november 2022 heeft de bezwaarmedewerker Dienst SZW naar aanleiding van het bezwaarschrift tegen het primaire besluit eiser de mogelijkheid geboden een aantal met name genoemde ontbrekende stukken alsnog in te leveren. Op 6 december 2022 heeft eiser per e-mail stukken ingeleverd en gevraagd wat in 1.3 staat.
2.1.
Naar aanleiding van de door eiser in bezwaar overgelegde stukken heeft het college de besluiten van 12 en 13 juli 2023 genomen. Het college legt aan het besluit van 12 juli 2023 ten grondslag dat eiser vanaf 1 juni 2022 weer over voldoende inkomsten beschikt, zodat de bijstandsuitkering per die datum stopt. Daarnaast legt het college een maatregel op omdat eiser volgens het college door zijn eigen toedoen zijn baan is kwijtgeraakt.
2.2.
Met het besluit van 31 juli 2023 heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard omdat het primaire besluit door het besluit van 13 juli 2023 is komen te vervallen. Daarnaast heeft het college het besluit van 12 juli 2023, onder wijziging van de grondslag voor de maatregel, gehandhaafd. Het college stelt zich op grond van een verklaring van Xenos op het standpunt dat eiser door zijn eigen toedoen algemeen geaccepteerde arbeid niet heeft behouden en daardoor een beroep op de bijstand heeft moeten doen. Hierdoor heeft hij een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de Pw getoond. Van dringende redenen om geen maatregel op te leggen, is het college niet gebleken. Vanaf 1 juni 2022 had eiser weer werk en lag zijn brutoloon boven de bijstandsnorm, zodat de uitkering terecht over de periode van 2 mei 2022 tot en met 31 mei 2022 is toegekend.
Procedurele aspecten
3. De rechtbank ziet aanleiding om eerst een aantal procedurele aspecten te bespreken, dit gelet op de verschillende besluiten van het college en de gronden die eiser heeft aangevoerd.
3.1.
Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb heeft het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit van rechtswege mede betrekking op het alsnog genomen besluit. Het college heeft hangende het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar tegen het primaire besluit, de besluiten van 12, 13 en 31 juli 2023 genomen. De rechtbank dient daarom eerst te bepalen of deze besluiten kwalificeren als besluiten als bedoeld in artikel 6:20, derde lid, van de Awb.
3.2.
Het college heeft de besluiten van 12 en 13 juli 2023 genomen naar aanleiding van het bezwaarschrift van eiser en de door eiser in bezwaar overgelegde stukken. Daarmee is sprake van een heroverweging van het primaire besluit op de grondslag van het bezwaar zoals bedoeld in artikel 7:11 van de Awb. Het besluit van 31 juli 2023 is een aanvulling op de besluiten van 12 en 13 juli 2023. De strekking van deze als bestreden besluit aan te merken besluiten is dat het bezwaar gegrond wordt verklaard, alsnog bijstand wordt toegekend en een maatregel wordt opgelegd.
3.3.
Omdat de besluiten van 12 en 13 juli 2023 geen primaire besluiten zijn, heeft het college bij het besluit van 31 juli 2023 ten onrechte het bezwaar gericht tegen het besluit van 12 juli 2023 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank zal het bestreden besluit voor wat betreft de bestreden maatregel onder 7 en verder beoordelen.
3.4.
Tot slot overweegt de rechtbank dat zij in deze uitspraak verder alleen een oordeel kan en zal geven over het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit en het alsnog genomen bestreden besluit. Dat betekent dat de rechtbank de gronden van eiser over de onjuistheid van de bedragen die hij aan het college moet terugbetalen vanwege schulden uit 2017 en 2018 onbesproken laat. Zoals ter zitting besproken kan eiser daarover contact opnemen met (zijn contactpersoon/klantmanager van) het college om daarover het gesprek aan te gaan.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met de maatregel. Hij stelt zich, voor zover voor de beoordeling van belang en zoals ter zitting toegelicht, op het standpunt dat hij bij Xenos is weggegaan omdat hij zich niet goed behandeld voelde. Na zijn vertrek heeft hij naar werk gezocht. Eiser heeft tot 2 mei 2022 gewacht met het indienen van zijn aanvraag omdat hij wist dat hij door zijn vertrek tijdelijk geen recht op bijstand had. Pas toen het financieel niet meer ging, heeft eiser zich bij het college gemeld.
Wat is het beoordelingskader?
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit
6. Eiser heeft belang bij de beoordeling van zijn beroep tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar tegen het primaire besluit. Weliswaar heeft het college inmiddels beslist op het bezwaar, maar het college heeft om hierna te beoordelen redenen geen besluit over de verschuldigdheid van een dwangsom genomen. Omdat voor toekenning van een dwangsom op grond van artikel 8:55c van de Awb een gegrond beroep noodzakelijk is, heeft eiser een belang zoals bedoeld in artikel 6:20, vijfde lid, van de Awb. In een dergelijk geval stelt de rechtbank, indien het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond is, desgevraagd tevens de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 verbeurde dwangsom vast.
6.1.
Eiser heeft op 14 juli 2022 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Dit betekent dat het college op grond van artikel 7:10, eerste lid, van de Awb uiterlijk 4 oktober 2022 op het bezwaar van eiser had moeten beslissen. Op 6 december 2022 heeft eiser het college verzocht om alsnog een beslissing op zijn bezwaar te nemen.
6.2.
Het college stelt zich op het standpunt dat eisers verzoek in de e-mail van 6 december 2022 niet voldoet aan de vereisten van een ingebrekestelling. Volgens het college is sprake van een rechtsgeldige ingebrekestelling wanneer het bestuursorgaan duidelijk wordt gesommeerd om binnen een termijn een besluit te nemen, waarbij de term ingebrekestelling wordt gebruikt en ook de gevolgen van het niet tijdig beslissen worden genoemd. Daarnaast heeft het college een formulier beschikbaar gesteld voor het indienen van ingebrekestellingen, waarvan eiser geen gebruik heeft gemaakt.
6.3.
Met zijn standpunt miskent het college de eisen die aan een ingebrekestelling worden gesteld. Van een ingebrekestelling als bedoeld in artikel 4:17, derde lid, van de Awb is sprake als duidelijk is dat de belanghebbende het bestuursorgaan maant om alsnog een bepaald besluit te nemen. Daarvan is sprake indien voldoende duidelijk is op welk bezwaar het geschrift betrekking heeft, dat belanghebbende zich op het standpunt stelt dat het bestuursorgaan niet tijdig op het bezwaar heeft beslist en dat belanghebbende erop aandringt dat een zodanige beslissing alsnog wordt genomen. [1] Niet vereist is dus dat de term ‘ingebrekestelling’ wordt gebruikt, dat de gevolgen van het niet tijdig beslissen worden genoemd of dat bij het indienen van een ingebrekestelling gebruik wordt gemaakt van een beschikbaar gesteld formulier.
6.4.
Eisers e-mail van 6 december 2022, zoals beschreven in 1.3, voldoet aan de in 6.3 genoemde eisen en is daarmee een rechtsgeldige ingebrekestelling. Daarbij betrekt de rechtbank dat de e-mail een reactie is op de e-mail van de bezwaarmedewerker van 30 november 2022 waarin ook het kenmerk bij de gemeente van de bezwaarprocedure wordt genoemd, zodat het voor het college voldoende duidelijk was op welk bezwaar zijn verzoek betrekking had. Het college heeft met de besluiten van 12, 13 en 31 juli 2023 alsnog op het bezwaar van eiser beslist. Dit is te laat. De rechtbank zal het beroep tegen het niet tijdig beslissen daarom gegrond verklaren en het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag vernietigen.
6.5.
Het college heeft de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom nog niet vastgesteld, ook niet in het bestreden besluit. De rechtbank doet dit daarom op grond van artikel 8:55c van de Awb nu alsnog. De termijn van twee weken uit artikel 4:17, derde lid, van de Awb waarover het college nog geen dwangsom verbeurt, verliep op 20 december 2022. Het bestreden besluit is bijna zeven maanden na 20 december 2022 genomen. Dit betekent dat het college aan eiser de maximale dwangsom is verschuldigd vanwege het niet tijdig beslissen op het bezwaar. De rechtbank stelt de hoogte van de dwangsom vast op € 1.442,-.
Het beroep tegen de maatregel
7. Het besluit tot het opleggen van een maatregel is een voor eiser belastend besluit, waarbij het aan het college als het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor het opleggen van een maatregel is voldaan in beginsel op het college rust. Meer concreet betekent dit dat het college aannemelijk moet maken dat eiser een maatregelwaardige gedraging heeft begaan.
7.1.
Het college heeft aan de maatregel artikel 18, tweede lid, van de Pw juncto artikel 3.1, vijfde lid, Verordening maatregelen, fraude en verrekenen bestuurlijke boete inkomensvoorzieningen Den Haag 2016 (Verordening) ten grondslag gelegd. Daarin is, kort gezegd en voor zover van belang, bepaald dat het college de bijstandsuitkering verlaagt indien de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft getoond voor de voorziening in het bestaan.
7.2.
Niet in geschil is dat eiser een dienstbetrekking had en dat hij deze niet heeft behouden. Hij heeft zelf ontslag genomen.
7.2.1.
Eiser is van oktober 2021 tot en 22 februari 2022 in dienst geweest bij Xenos. De werkgever heeft over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst schriftelijk verklaard dat eiser zich niet hield aan afspraken en niet kwam werken op dagen dat hij was ingeroosterd. Eiser is vanaf 24 januari 2022 niet meer verschenen en eisers leidinggevende heeft meermaals zonder succes geprobeerd contact met hem te krijgen. Eiser heeft op 14 februari 2022 een brief ontvangen om uiterlijk 16 februari 2022 contact op te nemen met zijn leidinggevende. Eiser heeft dat niet gedaan.
7.2.2.
Eiser betwist deze gedragingen niet, maar stelt dat hij vanaf december 2021 op een ander filiaal moest werken. Daar werd hij niet welkom ontvangen. De leidinggevende gedroeg zich agressief jegens eiser en maakte om de kleinste dingen ruzie. Binnen een maand had eiser daar genoeg van en ging hij niet meer terug. Eiser heeft geen contact meer opgenomen met de HR-afdeling van Xenos omdat hij zijn overuren niet kreeg uitbetaald door een ziekmelding die door de leidinggevende niet werd geaccepteerd. Na zijn ontslag bij Xenos heeft eiser gezocht naar werk.
7.2.3.
Uit de schriftelijke verklaring van Xenos volgt voldoende duidelijk dat het ontslag van eiser het gevolg is van zijn handelen. Eiser heeft zijn stelling, die erop neerkomt dat het ontslag aan Xenos is te wijten, niet met stukken onderbouwd. Zonder deze onderbouwing is niet aannemelijk geworden dat eiser een gegronde reden had om niet meer naar zijn werk bij Xenos te gaan. Eiser had kunnen voorzien dat hij door zijn vertrek een beroep op bijstand moest doen. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voorafgaand aan de bijstandverlening en is geen sprake van een situatie waarin elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, zoals bedoeld in artikel 18, negende lid, van de Pw. Het college was daarom verplicht om eiser een maatregel op te leggen.
7.3.
Bij het opleggen van een maatregel dient het college te onderzoeken of sprake is van dringende redenen als bedoeld in artikel 18, tiende lid, van de Pw om de maatregel af te stemmen. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat het college dit heeft gedaan. Meer in het bijzonder blijkt uit het bestreden besluit niet dat het college bij het opleggen van de maatregel heeft meegewogen dat eiser tot 2 mei 2022 heeft gewacht met het indienen van zijn aanvraag om bijstand, omdat hij naar eigen zeggen wist dat hij door zijn ontslag tijdelijk geen recht op bijstand zou hebben. Daarmee heeft eiser de periode waarover hij beroep doet op de publieke middelen zelf bekort. Het betoog namens het college ter zitting dat van afstemming geen sprake kan zijn, omdat eiser een geüniformeerde verplichting [2] heeft geschonden, gaat al niet op omdat schending van een dergelijke verplichting niet wordt verweten.
7.4.
Uit 7.3 volgt dat het college in dit geval niet in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat er geen dringende redenen waren om de maatregel af te stemmen op de omstandigheden van eiser. Met het bestreden besluit is het college daarom de grenzen van een redelijke wetstoepassing te buiten gegaan. De rechtbank zal het beroep tegen de maatregel daarom gegrond verklaren en het bestreden besluit in zoverre vernietigen.

Conclusie en gevolgen

8.1
Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt. De rechtbank vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit en stelt de door het college te betalen dwangsom vast op € 1.442,-.
8.2.
Het beroep tegen de besluiten van 12, 13 en 31 juli 2023 is gegrond. De rechtbank vernietigt deze besluiten daarom voor zover het de aan eiser opgelegde maatregel betreft. De rechtbank neemt om het geschil finaal te beslechten met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb nu zelf een beslissing en bepaalt gelet op de in 7.3 genoemde omstandigheden de aan eiser opgelegde maatregel op 0% voor de duur van een maand.
8. Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar gegrond en vernietigt dat besluit;
- stelt de door het college te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit (zijnde de besluiten van 12 juli 2023, 13 juli 2023 en 31 juli 2023) gegrond en vernietigt het bestreden besluit voor zover het de aan eiser opgelegde maatregel betreft;
- bepaalt de aan eiser opgelegde maatregel op 0% voor de duur van een maand en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Paridon, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:17
Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.
De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35 per dag en de overige dagen € 45 per dag.
De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
(…)
Artikel 6:20
(…)
3. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit heeft mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt.
(…)
5. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan alsnog gegrond worden verklaard, indien de indiener van het beroepschrift daarbij belang heeft.
Artikel 7:10
1. Het bestuursorgaan beslist binnen zes weken of – indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld – binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.
(…)
Artikel 7:11
Indien het bezwaar ontvankelijk is, vindt op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats.
Voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, herroept het bestuursorgaan het bestreden besluit en neemt het voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit.
Artikel 8:55c
Indien het beroep gegrond is, stelt de bestuursrechter desgevraagd tevens de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 verbeurde dwangsom vast. De artikelen 611c en 611g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
Participatiewet
Artikel 18
(…)
1. Het college verlaagt de bijstand overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, ter zake van het niet nakomen door de belanghebbende van de verplichtingen voortvloeiende uit deze wet, met uitzondering van artikel 17, eerste lid, dan wel indien de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan.
(…)
9. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
10. Het college stemt een op te leggen maatregel of een opgelegde maatregel af op de omstandigheden van de belanghebbende en diens mogelijkheden om middelen te verwerven, indien naar zijn oordeel, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken.
(…)
Verordening maatregelen, fraude en verrekenen bestuurlijke boet inkomensvoorzieningen Den Haag 2016
Artikel 3.1
(…)
5 Onverlet … legt het college een maatregel op van 100% van de bijstandsnorm van belanghebbende gedurende een maand, indien belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid toont voor de voorziening in het bestaan, voorafgaande aan of tijdens de duur van de bijstandsuitkering, voor zover bijstandsafhankelijkheid redelijkerwijs was te voorzien en belanghebbende niet kan aantonen dat hij voldoende inspanningen heeft gepleegd om een uitkering te voorkomen.
(…)

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 20 juli 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1409.
2.Zoals bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Pw.