ECLI:NL:RBDHA:2024:18901

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 november 2024
Publicatiedatum
15 november 2024
Zaaknummer
SGR 23/1003
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandelingstelling aanvraag bijstandsverlening op grond van de Participatiewet

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de buitenbehandelingstelling van zijn aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet (Pw). Eiser had op 6 mei 2022 een aanvraag ingediend, maar is niet verschenen op de gesprekken die het college had georganiseerd om zijn aanvraag te bespreken. Het college heeft de aanvraag met het primaire besluit van 18 mei 2022 buiten behandeling gesteld, omdat eiser de gevraagde stukken niet heeft ingeleverd en niet op de gesprekken is verschenen. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij niet op de afspraken kon verschijnen vanwege medische redenen en dat hij niet op de hoogte was van de wijziging van een belafspraak naar een fysieke afspraak. De rechtbank oordeelt dat het college de aanvraag buiten behandeling mocht stellen, omdat eiser niet heeft voldaan aan de verzoeken om informatie en niet heeft aangetoond dat hij door zijn medische situatie niet in staat was om te verschijnen of stukken in te leveren. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de beslissing van het college in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/1003

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 november 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R. Kuijer),
en

het college van burgemeester en wethouders van Delft, het college

(gemachtigde: mr. B. te Vrede).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de buitenbehandelingstelling van zijn aanvraag van 6 mei 2022 om bijstand op grond van de Participatiewet (Pw).
1.1.
Het college heeft de aanvraag met het primaire besluit van 18 mei 2022 buiten behandeling gesteld. Met het bestreden besluit van 26 januari 2023 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2.
2.1.
Op 6 mei 2022 heeft eiser bij het college een aanvraag om bijstand op grond van de Pw ingediend. Op 6 mei 2022 heeft eiser een belafspraak gemaakt voor een activeringsgesprek op 11 mei 2022.
2.2.
Bij brief van 6 mei 2022 heeft het college eiser uitgenodigd voor een gesprek op 11 mei 2022 en hem gevraagd om stukken ter beoordeling van de aanvraag mee te nemen. Het college vraagt onder meer om een identiteitsbewijs, bankafschriften en bewijs over het inkomen van eiser. Eiser is niet op het gesprek van 11 mei 2022 verschenen en hij heeft geen stukken ingeleverd. Bij brief van 11 mei 2022 heeft het college eiser opnieuw uitgenodigd voor een gesprek op 18 mei 2022 en eiser om dezelfde stukken gevraagd. Eiser is ook op dit gesprek niet verschenen en evenmin heeft hij stukken ingeleverd. Vervolgens heeft het college het primaire besluit genomen.
2.3.
In het bestreden besluit stelt het college zich, onder verwijzing naar het advies van de Adviescommissie voor bezwaarschriften, op het standpunt dat het college de aanvraag buiten behandeling mocht stellen. Eiser is niet op de afspraken verschenen en hij heeft geen stukken ingeleverd. Het college heeft hem met de brieven van 6 en 11 mei 2022 voldoende gelegenheid geboden om de aanvraag aan te vullen. Indien eiser moeite had om de stukken tijdig in te dienen, had hij het college om uitstel kunnen vragen. Eiser is in de brieven op deze mogelijkheid gewezen.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser betoogt dat de afspraak op 11 mei 2022 een belafspraak was en dat hij heeft zitten wachten op een telefoontje. De brief van het college van 6 mei 2022 dat de afspraak is omgezet naar een fysieke afspraak, heeft hem niet bereikt. Eiser heeft later zelf gebeld en toen kreeg hij te horen dat de aanvraag was afgewezen. Voor de afspraak van 18 mei 2022 heeft hij zich verslapen doordat hij pijnstillende medicatie gebruikt na een operatie in april 2022. Eiser is in Bulgarije bij een overval zwaargewond geraakt. Door de zijn medische problemen en door de medicatie kost het eiser ook veel moeite om de gevraagde stukken te overleggen. Verder heeft het college artikel 17, eerste lid, van de Pw ten grondslag gelegd, maar het college kon de schending van de inlichtingenverplichting niet aan de buitenbehandelingstelling ten grondslag leggen. Tot slot betoogt eiser dat het college gezien de bijzondere problematiek niet tot buitenbehandelingstelling had mogen komen.
Wat is het beoordelingskader?
4. Het college kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, als de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Dit volgt uit artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Van een onvolledige aanvraag is onder andere sprake indien de aanvrager onvoldoende gegevens of bescheiden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Het gaat daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. [1]
Wat oordeelt de rechtbank?
5.1.
Het betoog van eiser dat aan het bestreden besluit schending van de inlichtingenverplichting ten grondslag ligt, slaagt niet. Hoewel het college artikel 17, eerste lid, van de Pw aan de juridische grondslag van het bestreden besluit heeft toegevoegd, volgt uit de motivering van het bestreden besluit nadrukkelijk dat het college daaraan artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb ten grondslag legt. Eiser wordt schending van de inlichtingenverplichting niet verweten.
5.2.
Daargelaten of eiser er al dan niet van op de hoogte was dat de belafspraak van 11 mei 2022 was omgezet naar een fysiek gesprek, niet is betwist dat eiser de brief van het college van 11 mei 2022 heeft ontvangen en dat eiser niet op de afspraak van 18 mei 2022 is verschenen. Ook heeft eiser niet de stukken ingeleverd waar het college in die brief om heeft gevraagd en evenmin heeft hij het college om uitstel voor het indienen van stukken gevraagd. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij door zijn medische situatie niet in staat was om op het gesprek te verschijnen of tijdig stukken in te leveren. De door eiser in bezwaar overgelegde afsprakenkaart van het ziekenhuis is daartoe onvoldoende omdat deze geen medische informatie bevat. In bezwaar heeft eiser ook geen stukken ingeleverd.
5.3.
Nu eiser geen gehoor heeft gegeven aan de brief van het college van 11 mei 2022 en niet in geschil is dat de daarin gevraagde stukken en het gesprek van belang zijn om het recht op bijstand te bepalen, heeft het college de aanvraag buiten behandeling mogen stellen.
5.4.
Tot slot ziet de rechtbank, bij gebrek aan onderbouwing met stukken, geen grond voor het oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college niet in redelijkheid tot buitenbehandelingstelling van de aanvraag heeft kunnen overgaan.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de buitenbehandelingstelling van de aanvraag van eiser in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Paridon, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 16 augustus 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1902.