ECLI:NL:RBDHA:2024:18882

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 oktober 2024
Publicatiedatum
15 november 2024
Zaaknummer
NL24.39508
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring ongegrond, zicht op uitzetting geen voorwaarde bij 59b, eerste lid, van de Vw, voldoende voortvarend, verzwaarde belangenafweging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 oktober 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die door de Minister van Asiel en Migratie was opgelegd. De eiser, van Algerijnse nationaliteit, had op 1 oktober 2024 een maatregel van bewaring ontvangen op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 21 oktober 2024 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en was er een tolk aanwezig. De minister werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de maatregel van bewaring niet zijn betwist door eiser. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat er geen lichter middel dan bewaring kan worden toegepast, gezien het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser heeft ook aangevoerd dat de minister onvoldoende voortvarend handelt in de asielprocedure, maar de rechtbank oordeelt dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld. Eiser heeft asiel aangevraagd en is in bewaring gesteld op basis van artikel 59b van de Vw, waarbij zicht op uitzetting geen voorwaarde is. De rechtbank heeft ambtshalve getoetst of de maatregel van bewaring onrechtmatig was, maar oordeelt dat dit niet het geval is.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, en is openbaar gemaakt op 24 oktober 2024. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.39508
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V nummer] , eiser, (gemachtigde: mr. R.T. Laigsingh),

en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister (gemachtigde: S. Kowsari).

Procesverloop

Bij besluit van 1 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 21 oktober 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen I. Zyad. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1991.
Gronden van de maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat de gronden en de motivering daarvan de maatregel van bewaring kunnen dragen.
Lichter middel
4. Eiser voert aan dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat eiser zich niet beschikbaar houdt voor de asielprocedure. Bovendien zit eiser al ruim acht maanden in bewaring. De minister had een verzwaarde belangenafweging moeten maken.
5. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat niet kan worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden van de maatregel van bewaring volgt dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Ook heeft de minister in het verlengingsbesluit van 16 augustus 2024 al een verzwaarde belangenafweging gemaakt. De beroepsgrond slaagt niet.
Voortvarendheid in het kader van de asielprocedure
6. Eiser voert verder aan dat de minister onvoldoende voortvarend handelt in het kader van de asielprocedure.
7. De rechtbank is van oordeel dat de minister in het kader van de asielprocedure voldoende voortvarend handelt. De minister heeft in de aanbiedingsbrief van 18 oktober 2024 aangegeven dat op 8 oktober 2024 het aanmeldgehoor heeft plaatsgevonden en op 15 en 16 oktober 2024 het nader gehoor heeft plaatsgevonden. De beroepsgrond slaagt niet.
Zicht op uitzetting
8. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting naar Algerije is.
9. De rechtbank overweegt dat eisers beroep op het ontbreken van een redelijk zicht op uitzetting niet slaagt. Eiser heeft asiel aangevraagd en is daarom in bewaring gesteld op grond van artikel 59b van de Vw. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), waaronder de uitspraken van 26 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:271, en 12 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3139, volgt dat voor een bewaring krachtens 59b, eerste lid, van de Vw zicht op uitzetting geen voorwaarde is. De beroepsgrond slaagt niet.

Ambtshalve toetsing

10. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
24 oktober 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.