ECLI:NL:RBDHA:2024:18875

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
15 november 2024
Zaaknummer
C/09/653284 / HA ZA 23-782
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige beëindiging van hypothecaire geldlening door financiële instelling zonder contractuele basis voor cliëntenonderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 november 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [naam 1], een ondernemer met een schoonheidssalon, en Obvion N.V., een financiële instelling die hypothecaire leningen verstrekt. [naam 1] had een hypothecaire lening afgesloten voor de aankoop van een woning, maar Obvion heeft deze lening opgezegd op basis van vermeende onjuiste inkomensgegevens en het niet meewerken aan een cliëntenonderzoek. De rechtbank oordeelde dat Obvion de overeenkomst niet rechtsgeldig had beëindigd, omdat de verplichting voor [naam 1] om mee te werken aan het cliëntenonderzoek niet contractueel was vastgelegd in de algemene voorwaarden. De rechtbank benadrukte dat de Wwft (Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme) geen directe verplichtingen oplegt aan klanten, maar aan financiële instellingen. De rechtbank heeft de vorderingen van [naam 1] toegewezen, waaronder de verklaring voor recht dat de opzegging onrechtmatig was en de veroordeling van Obvion om de lening na te komen. Tevens werd Obvion veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank verklaarde [naam 1] niet ontvankelijk in haar vorderingen namens haar minderjarige kinderen, omdat zij niet beschikte over de vereiste machtiging van de kantonrechter.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team Handel
Zaaknummer: C/09/653284 / HA ZA 23-782
Vonnis van 13 november 2024
in de zaak van
[naam 1] en [naam 2]. in haar hoedanigheid van lasthebber van de minderjarige [de minderjarige 1] en de minderjarige [de minderjarige 2], te [woonplaats],
eisende partij,
hierna te noemen: [naam 1],
advocaat: mr. R.H.J.M. Silvertand,
tegen
OBVION N.V., te Heerlen,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Obvion,
advocaat: mr. F.J. Laagland.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 23 augustus 2023 met producties 1 tot en met 33;
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 23;
- het tussenvonnis van 24 april 2024;
- de akte inbreng producties tevens vermeerdering van eis namens [naam 1], met producties 34 tot en met 45;
- de akte inbreng producties namens Obvion, met producties 24 en 25;
- de akte inbreng producties namens [naam 1] met productie 46;
- de e-mail namens Obvion van 27 september 2024 met een productie.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 september 2024. De griffier heeft van de mondelinge behandeling aantekeningen gemaakt.
1.3.
Bij e-mail van 30 september 2024 heeft de advocaat van [naam 1] nog bezwaar gemaakt tegen de tekst van de e-mail van de advocaat van Obvion van 27 september 2024. De rechtbank heeft van deze tekst geen kennisgenomen en alleen de meegestuurde productie in haar overwegingen betrokken.
1.4.
Ten slotte is de datum voor vonnis nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[naam 1] exploiteert een schoonheidssalon. Volgens de opgave bij de Kamer van Koophandel is zij de onderneming in 2015 gestart. [naam 1] heeft twee minderjarige kinderen (geboren in 2016 en in 2020), namens wie zij als lasthebber (in eigen naam) in dit geding procedeert. De vader van de kinderen woont afwisselend in Suriname en in Nederland. Als hij in Nederland verblijft, woont hij bij [naam 1] en de kinderen.
2.2.
Obvion maakt deel uit van de Rabobank Groep. Zij is een financiële instelling die onder meer hypothecaire geldleningen verschaft aan particulieren in verband met de aanschaf van een woning voor eigen bewoning. Particulieren kunnen zich niet zelf rechtstreeks bij Obvion melden voor een geldlening. Obvion maakt altijd gebruik van tussenpersonen.
2.3.
Op enig moment is [naam 1] in aanraking gekomen met ene [voornaam] (hierna: [voornaam]). [voornaam] heeft voor haar via De Hypotheker Uithoorn (hierna DHU) op 12 april 2019 een financieringsaanvraag gedaan bij Obvion voor een hypothecaire lening voor een bedrag van € 377.000. De financiering was bedoeld voor de aanschaf van een stuk grond met daarop een nieuw te bouwen woning (hierna de woning). [naam 1] had zich ergens in de eerste maanden van 2019 voor deze woning ingeschreven. In de financieringsaanvraag was onder meer opgenomen dat [naam 1] een bedrag van € 50.000 aan eigen middelen zou bijdragen.
2.4.
Op basis van de financieringsaanvraag heeft Obvion een niet-bindende offerte gedateerd 15 april 2019 opgesteld. Op pagina 10 van de niet-bindende offerte was opgenomen welke documenten [naam 1] nog moest opleveren. Dit betrof onder andere de volgende documenten:

 een recente, (digitaal ingevulde) NHG-werkgeversverklaring van M.J. [naam 1], voorzien van handtekening en stempel van de werkgever (…)
 een recente salarisstrook van [naam 1], niet ouder dan drie maanden bij uitbrengen bindend renteaanbod.
2.5.
[naam 1] heeft het niet-bindend aanbod ondertekend op 17 april 2019. Bij het terugsturen door DHU aan Obvion is een salarisstrook en een werkgeversverklaring van een uitzendorganisatie meegestuurd. Uit deze stukken volgt dat [naam 1] als ‘Head of Compliance’ in dienst was van het uitzendbureau. Dat was zij niet.
2.6.
Op 30 april 2019 heeft Obvion een bindend aanbod uitgebracht dat [naam 1] heeft getekend. Op dat moment ontstond tussen Obvion en [naam 1] een geldleningsovereenkomst voor een bedrag van € 377.000 voor de aanschaf van de woning (hierna de financiering). In het bindend aanbod is opgenomen dat onder meer de onder 2.4. genoemde stukken door [naam 1] bij Obvion zijn ingediend.
2.7.
Op 29 juli 2019 heeft [naam 1] het bindend aanbod nogmaals ondertekend. De hypotheekakte is op 29 juli 2019 gepasseerd. [naam 1] heeft de woning deels gefinancierd met een schenking van haar ouders en deels met de financiering. In verband met de hypotheekaanvraag heeft [naam 1] een factuur van DHU ontvangen, die zij heeft betaald. [voornaam] heeft nadien nog om een extra betaling gevraagd, maar aan dat verzoek heeft zij niet voldaan.
2.8.
Op de overeenkomst tussen Obvion en [naam 1] zijn onder meer de Obvion Compact Hypotheek Algemene Voorwaarden, versie januari 2019, van toepassing (hierna de algemene voorwaarden). Deze algemene voorwaarden zijn onderverdeeld in hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk heeft als titel “
Hypothecair verbonden onderpanden” en omvat de artikelen 1 tot en met 10. Artikel 2 van de algemene voorwaarden luidt onder meer als volgt:

De hypotheekgever is verplicht:
(…)
6. na verzoek van Obvion alle inlichtingen, gegevens en documenten te geven die Obvion nodig vindt om haar recht(en) van hypotheek uit te oefenen.
(…)
8. Obvion meteen te informeren over:
(…)
g. iedere andere omstandigheid die voor Obvion van belang kan zijn in verband met haar recht van hypotheek.
Het tweede hoofdstuk van de algemene voorwaarden heeft als titel “
Geldleningen” en is onderverdeeld in twee paragrafen. De eerste paragraaf heeft als titel “
Geldlening algemeen” en omvat de artikelen 11 tot en met 32. Artikel 30 van de algemene voorwaarden luidt onder meer als volgt:

Wanneer kan Obvion uw geldlening direct opeisen?
1 In de volgende gevallen kan Obvion de geldlening direct opeisen. Obvion hoeft u daarvoor niet eerst in gebreke te stellen of aan andere eisen te voldoen.
a. U of een derde-hypotheekgever doet niet (op tijd) wat u of een derde-hypotheekgever met Obvion heeft afgesproken. U komt bijvoorbeeld uw verplichtingen uit de Algemene Voorwaarden niet (op tijd) na.
b. U of een derde-hypotheekgever heeft Obvion iets verteld dat niet waar is of onvolledig. Of u heeft Obvion iets niet verteld wat wel belangrijk kan zijn voor Obvion.
c. U of een derde-hypotheekgever vormt naar het oordeel van Obvion een gevaar voor de betrouwbaarheid of reputatie van Obvion of de financiële sector. Bijvoorbeeld als u onbetrouwbaar handelt zoals beschreven in de leeswijzer ‘betrouwbaar handelen’.
(…)
i. Er gebeurt iets dat naar het oordeel van Obvion heeft geleid (of kan leiden) tot een onevenredige beperking van de rechten van Obvion.
2.9.
[naam 1] is rond juni/juli 2020 naar de woning verhuisd. [naam 1] betaalt per maand aan Obvion een bedrag van € 1.365 voor rente en aflossing.
2.10.
In februari 2020, nog voordat de woning was opgeleverd, kreeg [naam 1] een brief van Obvion waarin Obvion [naam 1] informeerde dat er iets mis was met haar hypotheek. Obvion was door andere banken gewaarschuwd voor het optreden van [voornaam], waarna zij onderzoek heeft gedaan naar de financiering van [naam 1].
In de brief, gedateerd 24 februari 2020, heeft Obvion onder meer geschreven dat zij de door [naam 1] ingeleverde werkgeversverklaring heeft gecontroleerd en dat de betreffende uitzendorganisatie Obvion heeft laten weten dat zij de werkgeversverklaring niet heeft opgesteld. Nadat [naam 1] telefonisch contact had gehad met Obvion, heeft Obvion op 28 februari 2020 een e-mail gezonden aan [naam 1] waarin onder meer het volgende was opgenomen:

Zoals telefonisch uitgelegd zijn wij er, na verificatie met de betreffende werkgever, achter gekomen dat de inkomensstukken die Obvion ontvangen heeft ten tijde van de hypotheekaanvraag onjuist zijn.
2.11.
Bij e-mail van 5 maart 2020 heeft [naam 1] de e-mail van Obvion van 28 februari 2020 beantwoord. Dit was twee dagen nadat zij was bevallen van haar tweede kind. [naam 1] heeft onder meer het volgende geschreven:

Terugkomend op uw mail, ben ik nog steeds verbaasd en gefrustreerd om uw bericht dat er andere inkomensstukken bij jullie zijn ingeleverd dan die ik ingediend heb. Ik ben absoluut geen werknemer van[naam uitzendorganisatie]
dus dat klopt niet. Ik ben een ondernemer van een beautysalon (…).
2.12.
Op 14 en op 20 april 2020 hebben Skype gesprekken plaatsgevonden waarin Obvion onder meer veel vragen heeft gesteld aan [naam 1].
2.13.
Bij e-mail van 5 mei 2020 heeft Obvion opnieuw vragen gesteld aan [naam 1]. Deze hadden onder meer betrekking op de eenmanszaak van [naam 1], de schenking die zij in verband met de woning van haar ouders had gekregen en op eventuele banden met Colombia. Dit laatste in verband met de omstandigheid dat op haar identiteitsbewijs staat dat ze in Colombia is geboren. Tijdens een op de e-mail volgend telefoongesprek heeft de medewerker van Obvion aan [naam 1] gezegd dat Obvion moest onderzoeken of de lasten die bij de financiering horen wel passend waren voor [naam 1] en dat Obvion onderzocht of [naam 1] nog klant kon blijven bij Obvion. Ook heeft de medewerker [naam 1] gevraagd naar haar banden met Colombia en of [naam 1] geldstromen uit Colombia ontving. Dit zou wettelijk verplicht zijn omdat Colombia een verdacht land was.
2.14.
[naam 1] heeft op 27 mei 2020 een e-mail aan Obvion gestuurd waarin ze heeft geschreven dat ze haar best heeft gedaan de stukken die ze destijds aan [voornaam] heeft gegeven, weer op te zoeken en aan Obvion op te sturen. In reactie hierop heeft Obvion bij e-mail van 27 mei 2020 meer stukken opgevraagd bij [naam 1]. Het betrof onder meer jaarcijfers van de eenmanszaak en belastingaangiftes over 2017, 2018 en 2019. In de e-mail heeft Obvion hiervoor de volgende reden gegeven:

Aan de hand van deze stukken kan Obvion een nieuwe toets uitvoeren op basis van de huidige gegevens en kunnen wij een inschatting maken of de verstrekte hypotheek verantwoord is.
2.15.
In reactie hierop heeft [naam 1] geen stukken aangeleverd. Bij e-mail van 19 juni 2020 heeft ze onder meer het volgende aan Obvion geschreven:

Ik snap niet zo goed waarvoor de hertoets nodig is als ik geen betalingsachterstand heb. Ik begrijp uit de mail dat ik een te hoge hypotheek zou hebben. Dat is helaas niet door mijn toedoen. We weten allebei dat de Hypotheker Uithoorn dit allemaal veroorzaakt heeft. Ik zal daarom ook nooit meer zaken doen met hun en de zaak is wat mij betreft klaar.
2.16.
Bij e-mail van 22 juni 2020 heeft Obvion onder meer het volgende geschreven aan [naam 1]:

Ik heb u eerder uitgelegd dat wij wettelijk verplicht zijn om een hertoets uit te voeren. Het feit of er wel of geen betalingsachterstand zou zijn staat hier los van. De hypotheek die wij aan u verstrekt hebben is gebaseerd op onjuiste inkomensgegevens Daar zijn wij gaandeweg het onderzoek achter gekomen. Nu wij dit weten dienen wij hier iets mee te doen. Indien wij onze klantrelatie, en dus de
hypotheek, in stand willen houden zijn wij verplicht deze hertoets zo spoedig als mogelijk uit te voeren. Obvion kan en mag géén hypotheek in stand houden waarvan zij weet dat de inkomensgegeven onjuist zijn. Door wie de fraude gepleegd is staat hier ook los van.
Ik begrijp dat u het druk heeft maar deze kwestie heb ik u meermaals telefonisch uitgelegd. Ik verwacht dan ook uw medewerking op korte termijn. De situatie zoals hij nu is kan en mag door Obvion niet lang meer worden aangehouden. U bent vrij in uw keuze om wel of niet mee te werken. Wanneer u ervoor kiest om niet mee te werken dan is Obvion echter verplicht de klantrelatie met u op te zeggen en de
hypotheek op te eisen. Wij mogen geen hypotheek in stand houden zonder te weten of deze hypotheek draagbaar is. De enige manier om er voor Obvion achter te komen of dat zo is, is door deze hertoets uit te voeren. Wij dienen dit cijfermatig te onderbouwen en vast te leggen.
Bij e-mail van 29 juni 2020 heeft Obvion [naam 1] nogmaals geschreven:

Wij hebben uw juiste inkomensgegevens nodig, omdat er thans sprake is van een hypotheek die verstrekt is op basis van onjuiste gegevens. Wettelijk zijn we verplicht inzicht te hebben in de (juiste) inkomenssituatie van onze klanten. Hebben we dat niet, dan mogen we geen klantrelatie aangaan of we moeten de bestaande beëindigen. Wij hebben uw inkomensgegevens bovendien nodig in het belang van
verantwoorde kredietverstrekking. Over onze werkwijze en kredietverstrekking dienen wij verantwoording af te leggen aan onze toezichthouders DNB en AFM. We riskeren (strafrechtelijke) aansprakelijkheid en boetes als we ons niet voornoemde wettelijke verplichtingen houden.
Mijn vorige e-mail was erop gericht u erop te wijzen hoe belangrijk het is dat Obvion deze inkomensgegevens ontvangt en de hertoets kan uitvoeren.
2.17.
Begin juli 2024 heeft [naam 1] haar huidige advocaat ingeschakeld. In juli 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [naam 1], haar advocaat, de vader van haar kinderen en Obvion. Tijdens dit gesprek hebben partijen hun standpunten uitgewisseld. Dit heeft niet ertoe geleid dat [naam 1] verdere gegevens aan Obvion heeft verstrekt.
2.18.
Op 9 maart 2022 is [naam 1] tijdens een door Obvion verzocht voorlopig getuigenverhoor gehoord. [naam 1] heeft onder meer het volgende verklaard:

In 2019 en 2020 was ik als zelfstandige werkzaam als pedicure en schoonheidsspecialiste […], dat ben ik nu ook nog. Het is juist dat ik in 2019 een hypotheek heb afgesloten bij Obvion. U vraagt mij hoe dat in zijn werk ging. Ik was toen op zoek maar een woning in […]. Omdat ik zwanger was bezocht ik in de RAI de zwangerschapsbeurs en de huishoudbeurs. Daar lopen heel veel verkoopmedewerkers rond die op je afkomen en je aanspreken. Ik werd toen ook benaderd door ene [voornaam] van De Hypotheker. Omdat ik een woning zocht en een hypotheek nodig had, gaf ik hem mijn telefoonnummer. Hij wilde wel naar mij toekomen in […]en dat kwam goed uit vanwege mijn dikke buik. Deze [voornaam] had bij mijn weten geen stand op de beurs; hij liep daar rond met een map onder de arm. Vervolgens sprak ik met deze [voornaam] af in het winkelcentrum […]waar ook mijn salon gevestigd is. Ik was nog wat sceptisch en dus ontmoetten wij elkaar eerst in de brasserie. [voornaam] zei mij dat het goed uitkwam dat ik eigen geldinbreng had. Hij deed zich voor als expert. Na ons eerste gesprek was ik ervan overtuigd en waren mijn twijfels weg. Ik heb overigens geen idee wat de achternaam van [voornaam] was of waar hij woont. Volgens mij werkte hij bij DHU. Het tweede gesprek met hem vond plaats bij mij in de salon. Ik moest papieren aanleveren voor de aanvraag en dat heb ik gedaan. Ik overhandigde hem een kopie van mijn paspoort, een kopie van mijn bankpas, een verklaring van goed gedrag en een KvK overzicht van mijn salon. Ik werkte op dat moment niet voor een werkgever. Ik sprak in dit verband alleen met deze [voornaam]. Hij zei mij dat de stukken goed waren. Vervolgens moest ik nog de eigen inbreng in orde brengen. Zo moest ik ook nog een bijdrage van mijn vader en moeder regelen.”
2.19.
Bij e-mail van 23 november 2022 heeft de advocaat van Obvion onder meer het volgende geschreven aan de advocaat van [naam 1]:

Het getuigenverhoor is inmiddels afgerond. Ik ga ervan uit dat u inmiddels kennis heeft kunnen nemen van de getuigenverklaring van uw cliënte mevrouw [naam 1] (…). Alhoewel cliënte inmiddels een beter beeld heeft gekregen van hetgeen zich heeft voorgedaan bestaat er nog veel onduidelijkheid, waaronder de betrokkenheid van uw cliënte bij het indienen van de vervalste stukken ter verkrijging van de financiering.
Cliënte heeft zich beraden over de vraag wat de huidige situatie en de haar bekende feiten en omstandigheden voor gevolgen heeft voor de financiering van cliënte aan uw cliënte. Vooralsnog wenst cliënte eerst een poging te doen om met uw cliënte tot overeenstemming te komen alvorens zij andersoortige besluiten moet nemen.(..)
Klantprofiel en financiële positie
Vaststaat dat de huidige financiering aan uw cliënte is verstrekt op basis van vervalste gegevens. In dit kader dient cliënte, mede op basis van de wet (Wwft), nadere inzage te verkrijgen over persoonlijke financiële situatie van uw cliënte.
Cliënte is niet bekend of uw cliënte op basis van haar inkomen in staat is om de huidige/toekomstige betalingsverplichtingen van de financiering te voldoen en te blijven voldoen. Cliënte is verplicht dit te onderzoeken alvorens kan worden bezien op welke wijze onderhavig dossier tot een oplossing kan geraken.
Cliënte zou graag om voornoemde reden inzage wensen in de financiële positie van uw cliënte. Cliënte is voorts verplicht een klantprofiel op te maken van uw cliënte. Uw cliënte is verplicht hieraan haar medewerking te verlenen. Zodoende verzoek ik uw cliënte om vrijwillig mee te werken aan het klantonderzoek en of uw cliënte op basis van haar financiële situatie in staat was/is de maandelijkse betalingsverplichtingen te voldoen.
2.20.
Bij e-mail van 9 december 2022 van de advocaat van Obvion aan de advocaat van [naam 1] heeft Obvion opnieuw om stukken gevraagd:

- jaarcijfers van haar onderneming van de jaren 2017, 2018, 2019, 2020 en 2021;
- belastingaanslagen en belastingaangiftes van de jaren 2017, 2018, 2019, 2020 en 2021;
- bankafschriften van 2019, 2020, 2021 en 2022 waarop alle inkomsten zichtbaar zijn (inclusief afkomstig van derden) evenals de betalingen die zijn gebruikt om Obvion te voldoen;
- bewijs van eventuele spaartegoeden;
- een ingevuld inkomsten- en uitgavenformulier (…)
Ook heeft Obvion in de e-mail van 9 december 2022 vragen gesteld die onder meer betrekking hadden op de actuele inkomsten van [naam 1] en of ze kinderalimentatie ontving. Obvion heeft [naam 1] een termijn van twee weken gegeven om de gevraagde stukken op te leveren. Voorts heeft Obvion in de e-mail toegelicht waarom ze de gevraagde informatie wenste te verkrijgen. Daarbij heeft ze verwezen naar de Wet financieel toezicht (Wft) en de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (Wwft):

WftAanbieders van financiële producten moeten zich inzetten om overkreditering bij consumenten te voorkomen (ex artikel 4:34 Wft). (…)
Wwft
[Obvion]
heeft vernomen dat uw cliënte met behulp van gelden van een derde haar verplichtingen aan cliënte voldoet. Op grond van de Wwft is cliënte gehouden om een cliëntenonderzoek uit te voeren, ook gedurende de financieringsperiode. Zo nodig dient zij een onderzoek te doen naar de bron van de middelen van diens klant.(…)
2.21.
[naam 1] heeft de gevraagde stukken naar aanleiding van de e-mail van 9 december 2022 niet opgeleverd. Bij brief van 30 maart 2023 heeft Obvion de hypothecaire geldlening met [naam 1] opgezegd. Obvion heeft in deze brief onder meer het volgende geschreven:

Als hypotheekhouder van het onderpand gelegen (…) te [plaats], hebben wij geconstateerd dat er bij de aanvraag van de hypotheek onjuiste inkomensgegevens zijn verstrekt aan Obvion. U heeft erkend dat de bij Obvion beschikbare Inkomensgegevens van u niet juist zijn, maar u geeft aan geen bemoeienis te hebben gehad met de verstrekking van onjuiste gegevens. Hierover is Obvion herhaaldelijk met u in contact getreden aangezien uw lening verstrekt is op basis van niet correcte lening gegevens. Obvion heeft u meermaals verzocht en in de gelegenheid gesteld om de juiste inkomensgegevens en alle gevraagde Informatie te verstrekken. Ook op de brief van 9 december 2022 aan mr Silvertand welke wij u op uw verzoek op 23 januari 2023 hebben toegestuurd, mochten wij geen reactie ontvangen (zie bijlagen).
Op dit moment is het voor Obvion nog steeds niet mogelijk om een juist klantprofiel op te maken, zoals van ons verwacht wordt conform de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (wwft). Tevens handelt u hierdoor in strijd met onze algemene voorwaarden.
Onder het kopje opzeggingsgrond heeft Obvion in de brief verwezen naar artikelen 3 en 5 Wwft. Vervolgens heeft Obvion verwezen naar onder meer artikelen 2.6 en 2.8 van de algemene voorwaarden. Onder het kopje opeisingsgrond heeft Obvion gewezen op artikel 30 van de algemene voorwaarden. Daarna heeft zij de brief als volgt vervolgd:

Het staat vast dat uw lening door middel van frauduleus handelen tot stand is
gekomen. U heeft ons ondanks herhaaldelijk aandringen van Obvion steeds geweigerd de gevraagde (inkomens) informatie te overleggen. Obvion weet niet met welke middelen en door wie de maandtermijnen worden betaald. Ook hierover geeft u geen openheid van zaken.
2.22.
Bij brief van 16 juni 2023 heeft [naam 1] alsnog (een deel van de) door Obvion gevraagde stukken opgeleverd.

3.Het geschil

3.1.
[naam 1] vordert, na vermeerdering van eis, bij vonnis voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. de verklaring voor recht dat artikel 2 van de algemene voorwaarden nietig is nu blijkt dat dit artikel in strijd is met de dwingendrechtelijke bepaling van
art. 7:125 BW;
2. de vernietiging van artikel 2 van de algemene voorwaarden nu dat beding onredelijk bezwarend is, althans een oneerlijk beding is;
3. de verklaring voor recht dat de contracten die Obvion met [naam 1] heeft gesloten geen grondslag bieden voor het doorvoeren van een persoonsonderzoek als bedoeld in artikel 3 Wwft en [naam 1] niet verplicht was om aan dat onderzoek mee te werken, waardoor de opzegging en opeising van de lening onrechtmatig is;
4. de verklaring voor recht dat de contracten die Obvion met [naam 1] gesloten heeft geen grondslag bieden voor beëindiging van de relatie als bedoeld in artikel 5 Wwft, waardoor de opzegging en opeising van de lening onrechtmatig is;
5. de verklaring voor recht dat [naam 1] terecht haar verplichting tot het verschaffen van informatie aan Obvion heeft opgeschort, waardoor de opzegging en opeising van de lening onrechtmatig is;
6. de verklaring voor recht dat Obvion misbruik maakt van haar bevoegdheid door in strijd met artikel 34a Wwft en/of artikel 5 AVG als poortwachter in het kader van de Wwft informatie af te dwingen die zij voor eigen, andere doeleinden dan witwasbestrijding wil gebruiken;
7. de verklaring voor recht dat Obvion ten onrechte de overeenkomst heeft opgezegd en ten onrechte de lening heeft opgeëist;
8. de veroordeling van Obvion om de overeenkomsten van geldlening die zij met
[naam 1] heeft gesloten gaaf en onvoorwaardelijk na te komen;
9. het verbod aan Obvion om de geldleningovereenkomsten die zij met [naam 1]
heeft gesloten opnieuw op te zeggen indien die opzegging direct of indirect verband houdt met het geven van onjuiste of onvolledige informatie omtrent het inkomen van [naam 1] in 2018, onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat [naam 1] afstand doet van haar recht om een
rechtsvordering tegen Obvion in te stellen wegens overkreditering;
10. het verbod aan Obvion om gebruik te maken van haar recht op parate executie indien die executie direct of indirect verband houdt met het geven van onjuiste of onvolledige informatie omtrent het inkomen ten tijde van het aanvragen van de hypothecaire geldleningovereenkomsten;
11. het verbod aan Obvion om in het register van het BKR te (laten) noteren dat [naam 1] een betalingsachterstand heeft indien en voor zover die betalingsachterstand is ontstaan door het opeisen van de lening omdat [naam 1] ten tijde van het aanvragen van de hypothecaire geldleningsovereenkomsten onjuiste of onvolledige informatie zou hebben
gegeven, althans de veroordeling van Obvion om een dergelijke registratie te (laten) verwijderen bij het BKR indien en voor zover Obvion [naam 1] al in die zin geregistreerd zou hebben bij het BKR;
11a. de verklaring voor recht dat Obvion in strijd met de uit het ongeschreven recht voortvloeiende zorgplicht, althans artikel 6:162 BW [naam 1] heeft gediscrimineerd door een verboden onderscheid te maken op basis van ras, nationaliteit en/of afkomst;
12. de veroordeling van Obvion in de proceskosten.
3.2.
[naam 1] legt aan haar vordering het volgende ten grondslag. [naam 1] heeft niet gehandeld in strijd met artikel 2 algemene voorwaarden. Op haar rustte om meerdere redenen geen verplichting om informatie aan Obvion te verschaffen, althans haar verplichting daartoe heeft zij op rechtsgeldige gronden opgeschort. Omdat [naam 1] niet in strijd met artikel 2 algemene voorwaarden heeft gehandeld, is de opzegging van de financiering door Obvion ongegrond en kan Obvion de geldlening niet opeisen. Voorts is artikel 2 algemene voorwaarden in strijd met de dwingendrechtelijke bepaling van artikel 7:125 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en daarom nietig. De opzegging en opeising zijn ook onrechtmatig wegens strijd met de dwingendrechtelijke bepaling van artikel 7:125 BW althans deze zijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
Voor zover Obvion zich beroept op de Wwft geldt dat de contractuele relatie geen verplichting voor [naam 1] bevat om mee te werken aan het cliëntenonderzoek als bedoeld in artikel 3 Wwft. Evenmin bevat deze een mogelijkheid om de financiering op grond van artikel 5 lid 3 Wwft op te zeggen.
Voorts maakt Obvion misbruik van bevoegdheid omdat zij [naam 1] ten onrechte linkt aan de bemiddelaar die de fraude heeft gepleegd, terwijl [naam 1] van de fraude geen verwijt kan worden gemaakt.
Tot slot schendt Obvion het woonrecht van haar kinderen voor wie [naam 1] op grond van een door de vader gegeven last procedeert.
3.3.
Obvion voert verweer. Obvion concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [naam 1], dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [naam 1], met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [naam 1] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank is van oordeel dat Obvion de geldlening met [naam 1] niet rechtsgeldig heeft opgezegd. Dit betekent dat de overeenkomst tussen [naam 1] en Obvion doorloopt en dat [naam 1] bij de huidige stand van zaken de geldlening van Obvion niet in een keer terug hoeft te betalen en in de woning kan blijven wonen. De rechtbank licht haar oordeel als volgt toe.
Artikel 7:125 BW en artikel 4:34 Wft
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat bij de hypotheekaanvraag voor de financiering een vervalste werkgeversverklaring en een vervalste loonstrook van een uitzendorganisatie zijn overgelegd. [naam 1] was niet werkzaam bij die uitzendorganisatie maar had (en heeft) een eenmanszaak. Ook is tussen partijen niet in geschil dat Obvion de financiering niet had verstrekt, indien in 2019 de juiste inkomensgegevens van [naam 1] waren verstrekt. Namens [naam 1] is ter zitting bevestigd dat van overkreditering sprake is.
4.3.
Dat [naam 1] zich bewust was of zich bewust heeft moeten zijn van, dan wel heeft meegewerkt aan, het verschaffen van de frauduleuze gegevens aan Obvion heeft Obvion niet gesteld. De rechtbank hoeft daarover dan ook geen oordeel te vellen. Ter zitting heeft Obvion onder verwijzing naar een Haagse kortgedinguitspraak nog wel gesuggereerd dat het op de weg van [naam 1] zou liggen te bewijzen of aannemelijk te maken dat haar geen blaam treft, maar nu de opzegging van 30 maart 2023 door Obvion louter gebaseerd is op het gestelde verzuim gevraagde inlichtingen te verstrekken, laat de rechtbank dit aspect rusten. Dat betekent dus ook dat de stellingen van [naam 1] die erop zijn gebaseerd dat Obvion heeft opgezegd vanwege het verstrekken van de vervalste werkgeversverklaring en de vervalste loonstrook, geen behandeling behoeven. Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan een beoordeling van de vordering van [naam 1] onder 1, omdat hieraan een feitelijke grondslag ontbreekt.
4.4.
[naam 1] heeft ook nog gesteld dat Obvion in eerste instantie heeft geprobeerd informatie te verkrijgen in een poging de relatie op grond van artikel 7:125 BW te beëindigen. Obvion zou pas in een (veel) later stadium een beroep hebben gedaan op de Wft en de Wwft. Daarom, aldus [naam 1], maakt Obvion oneigenlijk gebruik van de Wft en de Wwft, namelijk enkel als middel om de financiering te beëindigen omdat door of namens haar vervalste gegevens zijn overgelegd. Ook dit verwijt mist een feitelijke grondslag: uit de door Obvion gevoerde correspondentie, die onder 2. uitgebreid is geciteerd, blijkt in voldoende mate dat Obvion zich al in 2020 zorgen maakte over de kredietwaardigheid van [naam 1] en over het klantprofiel dat zij van [naam 1] moest hebben, en heeft zij duidelijk gemaakt dat zij in verband hiermee informatie van [naam 1] nodig had. Ook overigens gaat de rechtbank aan deze opmerking van [naam 1] voorbij, omdat de rechtbank dient te beoordelen wat Obvion aan haar opzegging van de financiering ten grondslag heeft gelegd in haar brief van 30 maart 2023. De rechtbank verwijst naar hetgeen zij hierover onder 4.3. heeft overwogen.
4.5.
Ook de vraag of Obvion op basis van de overkreditering de overeenkomst met [naam 1] heeft kunnen (kan) beëindigen is niet aan de rechtbank voorgelegd. Obvion heeft artikel 3:34 Wft, het verbod op overcreditering, niet aan haar opzegging ten grondslag gelegd. De opzeggingsbrief van 30 maart 2023 verwijst uitsluitend naar de Wwft. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van Obvion andermaal bevestigd dat de opzegging niet gegrond is op overcreditering. Hij heeft daarbij opgemerkt dat – zo heeft de rechtbank diens betoog begrepen – eerst ‘het hele kader’ in beeld gebracht zou moeten worden en dat het gebrek aan informatie van de zijde van [naam 1] Obvion verhinderde een afgewogen oordeel over overcreditering als grond voor opzegging te hanteren. Dat betekent dat de rechtbank hierover geen oordeel kan (en hoeft te) geven.
Gronden voor opzegging door Obvion
4.6.
De rechtsgeldigheid van de beëindiging door Obvion van de hypothecaire geldlening die zij met [naam 1] heeft afgesloten, moet worden beoordeeld aan de hand van de overeenkomst tussen Obvion en [naam 1] en de maatstaf van artikel 6:248 lid 2 BW (Hoge Raad 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2929).
4.7.
In de brief van 30 maart 2023 waarmee Obvion de financiering met [naam 1] heeft opgezegd, heeft zij de opzegging gegrond op de artikelen 3 en 5 Wwft en op de artikelen 2 en 30 algemene voorwaarden.
Opzegging op grond van de Wwft
4.8.
Obvion heeft op grond van de Wwft een verantwoordelijkheid bij het signaleren van zogenoemde financieel-economische criminaliteit en andere integriteitsrisico’s. Zij moet zoveel mogelijk voorkomen dat het financiële systeem voor oneigenlijke doelen wordt misbruikt. Daartoe moet zij onderzoek doen naar haar cliënten en de verzamelde informatie actueel houden (artikel 3 e.v. Wwft). Zo bepaalt artikel 3 lid 2 onder d. dat het cliëntenonderzoek Obvion in staat moet stellen om een voortdurende controle op haar zakelijke relaties en de tijdens de duur van deze relatie verrichte transacties uit te oefenen, teneinde te verzekeren dat deze overeenkomen met de kennis die Obvion heeft van haar cliënten en hun risicoprofiel, waarbij zo nodig een onderzoek plaatsvindt naar de bron van de middelen die bij de zakelijke relatie of de transactie worden gebruikt.
4.9.
Met de nakoming van deze wettelijke opdracht vervult Obvion geen publiekrechtelijke taak en van optreden als ‘hulppersoon’ van de overheid is dan ook geen sprake. De Wwft schrijft weliswaar niet (per geval) voor hoe het cliëntenonderzoek moet worden verricht, maar wel tot welk resultaat het onderzoek moet leiden. Als Obvion onvoldoende inhoud kan geven aan haar verplichting om cliëntonderzoek uit te voeren – waardoor zij het risico van misbruik van de door haar aangeboden producten en diensten niet kan overzien – verplicht artikel 5 lid 3 Wwft haar om de relatie met die cliënt beëindigen. Het is voor de beëindiging van de relatie niet noodzakelijk dat er concrete bewijzen zijn dat de cliënt betrokken is bij criminele activiteiten. Obvion heeft geen formele opsporingsbevoegdheden en zij is voor het cliëntenonderzoek afhankelijk van informatie uit openbare bronnen en van informatie van de cliënt zelf. [1]
4.10.
Obvion stelt dat de verplichting van [naam 1] om, in verband met het door Obvion te verrichten cliëntenonderzoek, mee te werken en informatie te verschaffen rust op een directe gebondenheid van [naam 1] aan de Wwft en dat dit meebrengt dat Obvion voor wat betreft de beëindiging van de financiering kan volstaan met een beroep op artikelen 3 en 5 lid 3 Wwft. De rechtbank volgt haar niet in deze stelling.
4.11.
De Wwft richt zich tot financiële instellingen en aangewezen niet financiële instellingen. [2] Artikel 1a lid 1 Wwft bepaalt dat de wet van toepassing is op banken en andere financiële ondernemingen, alsmede op de ingevolge het vierde lid aangewezen natuurlijke personen, rechtspersonen of vennootschappen handelend in het kader van hun beroepsactiviteiten. Zie ook artikel 2 van de derde witwasrichtlijn [3] , die met de Wwft is geïmplementeerd. Dit artikel bepaalt dat de richtlijn van toepassing is op kredietinstellingen, financiële instellingen en andere in lid 2 aangewezen natuurlijke en rechtspersonen. Noch in de derde witwasrichtlijn noch in de Wwft is een bepaling opgenomen die zich direct richt tot de klanten van de ondernemingen en natuurlijke personen op wie deze regelgeving van toepassing is.
4.12.
In de (gepubliceerde) rechtspraak waarin geschillen tussen banken en hun klanten worden beslecht, wordt de grondslag voor de verplichting van klanten om mee te werken aan informatieverzoeken in het kader van de Wwft telkens gevonden in de Algemene Bankvoorwaarden (hierna: ABV). Ook in de literatuur wordt gewezen op de contractuele grondslag die nodig is voor de uitoefening van de verplichtingen van instellingen onder de Wwft. [4] Een duidelijke aanwijzing dat met de Wwft een contractuele doorwerking in de relatie tussen de financiële dienstverlener en de cliënt is beoogd heeft de rechtbank in de Memorie van Toelichting bij [5] de wet niet aangetroffen.
4.13.
Bij gebreke van enig aanknopingspunt (met name in de wetsgeschiedenis) voor een andere visie komt de rechtbank tot het oordeel dat Obvion voor het verkrijgen van informatie voor het uitvoeren van cliëntenonderzoeken op grond van artikel 3 Wwft en voor de beëindiging van een klantrelatie op grond van artikel 5 Wwft een contractuele grondslag nodig heeft en niet kan volstaan met een verwijzing naar artikelen 3 en 5 Wwft, omdat die wetsbepalingen klaarblijkelijk geen normen bevatten die rechtstreeks doorwerken in de contractuele relatie van Obvion en haar cliënt.
Opzegging op grond van de tussen [naam 1] en Obvion gesloten overeenkomst
4.14.
In haar opzeggingsbrief heeft Obvion naast haar verwijzing naar de Wwft ook een verwijzing opgenomen naar artikel 2.6, artikel 2.8 onder g en artikel 30 van de algemene voorwaarden. Artikel 2 gaat over het verschaffen van informatie en artikel 30 bepaalt wanneer Obvion de geldlening mag opeisen.
Artikel 2.6 en artikel 2.8 onder g
4.15.
Artikel 2 van de algemene voorwaarden van Obvion is opgenomen in het eerste hoofdstuk van deze algemene voorwaarden met als titel “Hypothecair verbonden onderpanden”. De rechtbank citeert nog eens artikel 2.6 en artikel 2.8 onder g algemene voorwaarden:

Artikel 2 Verplichtingen van de hypotheekgever
De hypotheekgever is verplicht:
(…)
6. na verzoek van Obvion alle inlichtingen, gegevens en documenten te geven die Obvion nodig vindt om haar recht(en) van hypotheek uit te oefenen.
(…)
8. Obvion meteen te informeren over:
(…)
g. iedere andere omstandigheid die voor Obvion van belang kan zijn in verband met haar recht van hypotheek.
4.16.
De contractuele relatie tussen [naam 1] en Obvion kenmerkt zich onder meer door het verschil tussen beide partijen. Aan de ene kant Obvion, een financiële instelling die deel uitmaakt van de Rabobank groep, en aan de andere kant [naam 1], een consument. Voor de inhoud van de overeenkomst met [naam 1] maakt Obvion gebruik van algemene voorwaarden. Op de inhoud daarvan heeft [naam 1] geen invloed kunnen uitoefenen. Bedingen in algemene voorwaarden dienen duidelijk en begrijpelijk te zijn geformuleerd. Bij twijfel over de betekenis van een beding, prevaleert de voor de wederpartij gunstigste uitleg, zie artikel 6:238 lid 2 BW.
4.17.
[naam 1] heeft terecht erop gewezen dat artikel 2.6 verwijst naar de rechten van hypotheek van Obvion en daarmee naar de hypothecaire zekerheid die [naam 1] in verband met de geldlening heeft verschaft en niet naar normen neergelegd in de Wwft. In artikel 2.6 is in redelijkheid niet te lezen dat [naam 1] in het kader van het cliëntenonderzoek dat Obvion op basis van de Wwft moet verrichten, gehouden is informatie aan Obvion te verschaffen. Zelfs een welwillende lezing biedt geen basis voor de door Obvion voorgestane interpretatie. De bepaling verwijst slechts naar het recht van hypotheek in een hoofdstuk met een titel die betrekking heeft op het verstrekte onderpand. Ook artikel 2.8. verwijst uitsluitend naar te verschaffen informatie die voor Obvion van belang is in verband met haar recht van hypotheek. De rechtbank stelt vast dat (i) artikel 2.8 (in samenhang met artikel 2.6) (kennelijk) het enige artikel in de algemene voorwaarden is dat een verplichting bevat voor [naam 1] om informatie te verschaffen, (ii) een dergelijke beperkte informatieplicht – alleen ten aanzien van het recht van hypotheek – niet aansluit bij de verantwoordelijkheid die Obvion op grond van onder meer de Wwft heeft en onderkent (iii) het belang dat algemeen aan deze taken op basis van de Wwft wordt gehecht in verband met het bestrijden van witwassen en het financieren van terrorisme. Dit belang kan echter niet bewerkstelligen dat in weerwil van de tekst in de algemene voorwaarden op [naam 1] een veel verdergaande contractuele verplichting komt te rusten, namelijk de plicht om aan de cliëntenonderzoeken mee te werken. Obvion had daarvoor haar algemene voorwaarden anders moeten formuleren. Dat Obvion daarvoor sedert de invoering van de Wwft geen gelegenheid heeft gehad, is niet gesteld, nog daargelaten of dat tot een andere uitleg van de zojuist behandelde bepalingen in haar algemene voorwaarden zou hebben geleid.
4.18.
Ter vergelijking verwijst de rechtbank naar artikel 2.2. en artikel 3 van de ABV, waarvan in de jurisprudentie wordt geoordeeld dat deze een voldoende contractuele basis vormen voor het meewerken van klanten aan informatieverzoeken in het kader van de Wwft. Deze artikelen luiden als volgt:

Artikel 2 – Zorgplicht
Wij hebben een zorgplicht. U bent ook zorgvuldig tegenover ons en u mag van onze dienstverlening geen misbruik maken
(...)
2. U bent zorgvuldig tegenover ons en houdt zo goed mogelijk rekening met onze belangen. U werkt eraan mee dat wij onze dienstverlening correct kunnen uitvoeren en aan onze verplichtingen kunnen voldoen. Hiermee bedoelen wij niet alleen onze verplichtingen tegenover u, maar bijvoorbeeld ook verplichtingen die wij in verband met onze dienstverlening aan u hebben tegenover toezichthouders of fiscale of andere (nationale, internationale of supranationale) autoriteiten. U geeft ons, als wij daarom vragen, de informatie en documentatie die wij daarvoor nodig hebben. Als het u duidelijk moet zijn dat wij die informatie of documentatie nodig hebben, geeft u die uit uzelf.
U mag onze diensten of producten alleen gebruiken waarvoor ze zijn bedoeld en hiervan geen misbruik (laten) maken. Denkt u bij misbruik bijvoorbeeld aan strafbare feiten of activiteiten die schadelijk zijn voor ons of onze reputatie of die de werking en betrouwbaarheid van het financiële stelsel kunnen schaden.
Artikel 3 – Activiteiten en doeleinden
Wij vragen u om informatie om misbruik te voorkomen en risico’s te beoordelen
1. Banken hebben een sleutelrol in het nationale en internationale financiële stelsel. Helaas wordt onze dienstverlening soms misbruikt, bijvoorbeeld voor het witwassen van geld. Wij willen misbruik voorkomen en moeten dit volgens de wet ook doen. Wij hebben hiervoor informatie van u nodig. De informatie kan bijvoorbeeld ook nodig zijn voor de beoordeling van onze risico’s of het goede verloop van onze dienstverlening.
Daarom informeert u ons, als wij dat vragen, in ieder geval over:
a) uw activiteiten en doelen
b) waarom u een product of dienst van ons afneemt of wilt afnemen
c) hoe u bent gekomen aan geld, waardepapieren of andere zaken die u bij of via ons onderbrengt.
Ook verstrekt u ons alle informatie die wij nodig hebben om te bepalen in welk(e) land(en) u fiscaal inwoner bent.
2. U werkt eraan mee dat wij de informatie kunnen controleren. Bij het gebruik van de informatie houden wij ons aan de geldende privacyregelgeving.
4.19.
Obvion heeft in de conclusie van antwoord geschreven dat artikel 2.2 en artikel 3 ABV regelingen bevatten die gelijkwaardig zijn aan artikel 2.6 en artikel 2.8 onder g van haar algemene voorwaarden. Het oordeel van de rechtbank dat van gelijkwaardigheid geen sprake is, behoeft geen nadere motivering: een vergelijking van de geciteerde teksten spreekt voor zich.
De door Obvion opgevraagde informatie
4.20.
In juli 2020 vroeg Obvion om jaarrekeningen van de eenmanszaak van [naam 1] en om belastingaangiftes voor de jaren 2017, 2018 en 2019. Ten aanzien van de jaren 2017 en 2018 heeft Obvion ook om de belastingaanslagen gevraagd. Bij e-mail van 9 december 2022 heeft Obvion gevraagd om de informatie zoals vermeld onder 2.20.
4.21.
Niet is gesteld of anderszins gebleken dat Obvion de informatie opvroeg in verband met het uitoefenen van haar hypothecaire zekerheidsrechten. Dat is ook niet waarschijnlijk. De hypothecaire zekerheid is in het onderhavige geschil niet in het geding, de woning heeft een overwaarde en er is, naar de huidige stand van zaken, voldoende zekerheid voor Obvion. De situatie was dat Obvion in de eerste maanden van 2020, na een waarschuwing van een andere bank, tot de ontdekking was gekomen dat de financiering was afgesloten op basis van vervalste documenten, namelijk een vervalste werkgeversverklaring en een vervalste loonstrook. Dit vormde voor Obvion een aanleiding om een hertoets uit te voeren als bedoeld in artikel 4:34 Wft: voor Obvion was niet duidelijk welk inkomen [naam 1] had en in hoeverre zij met haar inkomen in staat was de rente en aflossing van de financiering te betalen. Voorts vormden de constatering dat vervalste documenten waren overgelegd voor Obvion aanleiding om het cliëntenprofiel van [naam 1] als bedoeld in artikel 3 Wwft te herzien. De inkomensinformatie die Obvion had, was immers niet juist, waardoor Obvion niet het volgens de Wwft vereiste inzicht in de financiële situatie van [naam 1] had [6] . Obvion moest onderzoeken op welke wijze [naam 1] de maandelijkse verplichtingen voldeed en voldoet en daarbij de bron van de geldmiddelen vaststellen. Gelet hierop is de conclusie gerechtvaardigd dat Obvion, zoals zij zelf ook stelt, [naam 1] informatie vroeg in verband met artikel 4:34 Wft en artikel 3 Wwft.
4.22.
De algemene voorwaarden bevatten geen uitdrukkelijke bepaling die [naam 1] verplicht mee te werken aan de informatieverzoeken van Obvion als bedoeld onder 4.20. Obvion heeft zich enkel beroepen op artikel 2.6 en artikel 2.8 onder g, waarvan de rechtbank onder 4.17 heeft geconcludeerd dat die aan [naam 1] geen verplichting opleggen om te voldoen aan informatieverzoeken onder de Wwft.
Obvion heeft niet gesteld dat de rechtbank een verplichting tot het verschaffen van de door Obvion gevraagde informatie anders dan via artikel 2.6 en artikel 2.8 onder g moet inlezen in de algemene voorwaarden of dat de redelijkheid en billijkheid meebrengen dat op [naam 1] een verplichting tot het verschaffen van de door Obvion gevraagde informatie rust. De rechtbank ziet in de stellingen van Obvion onvoldoende aanknopingspunten om, zo nodig onder aanvulling van rechtsgronden, tot dit oordeel te komen.
4.23.
Gelet op dit een en ander is de conclusie gerechtvaardigd dat [naam 1] door niet mee te werken aan het verschaffen van de door Obvion gevraagde informatie, geen contractuele verplichting heeft geschonden. Dit betekent dat zij niet is tekort gekomen in de nakoming van haar verplichtingen onder (artikelen 2.6 en 2.8 onder g) van de algemene voorwaarden.
Beroep op artikel 30 algemene voorwaarden
4.24.
Obvion heeft in de brief van 30 maart 2023 ook gewezen op artikel 30 onder a, b, c en i van de algemene voorwaarden. Voor zover Obvion aanvoert dat deze artikelen een zelfstandige grond vormen voor Obvion voor het opzeggen van de overeenkomst met [naam 1], volgt de rechtbank haar daarin niet.
- Artikel 30 onder a verwijst naar het niet nakomen van [naam 1] van haar verplichtingen onder de algemene voorwaarden. De rechtbank heeft onder 4.23. geoordeeld dat [naam 1] door de gevraagde informatie niet te overleggen geen verplichting onder de algemene voorwaarden heeft geschonden. Obvion heeft geen andere tekortkoming van [naam 1] dan het niet geven van informatie aan haar opzegging ten grondslag gelegd;
- Artikel 30 onder b eerste zin bepaalt dat kan worden opgezegd indien [naam 1] iets heeft verteld dat niet waar is of onvolledig. Tussen partijen is niet in geschil dat Obvion aan haar opzegging niet ten grondslag heeft gelegd dat bij de aanvraag van de financiering een vervalste werkgeversverklaring en een vervalste loonstrook zijn overgelegd;
- Artikel 30 onder b tweede zin bepaalt dat kan worden opgezegd als [naam 1] Obvion iets niet heeft verteld wat wel belangrijk kan zijn voor Obvion. Obvion heeft niet specifiek toegelicht dat en waarom deze tweede zin van artikel 30 onder b in de gegeven omstandigheden voldoende grondslag vormt voor Obvion om de overeenkomst te beëindigen. Gelet op de vage bewoordingen van deze bepaling en het in de algemene voorwaarden ontbreken van een algemene informatieplicht – zoals deze bijvoorbeeld wel is opgenomen in de ABV – had Obvion dit wel moeten doen, teneinde deze bepaling aan haar opzegging van de geldleningsovereenkomst ten grondslag te kunnen leggen;
- Artikel 30 onder c bepaalt dat kan worden opgezegd als [naam 1] naar het oordeel van Obvion een gevaar vormt voor de betrouwbaarheid of reputatie van Obvion of de financiële sector en artikel 30 onder i bepaalt dat kan worden opgezegd indien er iets gebeurt dat naar het oordeel van Obvion heeft geleid tot een onevenredige beperking van de rechten van Obvion. Net als voor wat betreft artikel 30 onder b tweede zin, geldt ook ten aanzien van deze twee artikelleden dat Obvion had moeten toelichten dat en waarom deze in de gegeven omstandigheden voldoende grondslag vormen voor de beëindiging door Obvion van de overeenkomst.
4.25.
Obvion heeft nog aangevoerd dat zij met [naam 1] is overeengekomen dat indien [naam 1] niet voldoet aan haar verplichtingen jegens Obvion, Obvion de overeenkomst met [naam 1] kan beëindigen. Zij heeft daarbij gewezen op artikel 1.2. van de tussen partijen gesloten overeenkomst, met als kopje “Niet-naleving van de aan het krediet verbonden verplichtingen: gevolgen voor de kredietnemer.” Aan deze verwijzing van Obvion gaat de rechtbank voorbij, omdat Obvion niet duidelijk heeft gemaakt welke contractuele verplichting [naam 1] niet is nagekomen. Een algemene informatieplicht ontbreekt immers, en [naam 1] heeft verplichtingen op grond van artikel 2.6 en van artikel 2.8 onder g niet geschonden. Een andere tekortkoming heeft Obvion niet aan haar opzegging ten grondslag gelegd.
4.26.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft Obvion nog erop gewezen dat artikel 5 lid 3 Wwft haar verplicht om de relatie met [naam 1] te beëindigen als ze geen klantprofiel kan opstellen. Zoals de rechtbank onder 4.8 tot en met 4.13 heeft overwogen kan Obvion jegens [naam 1] niet direct een beroep doen op de Wwft. De bevoegdheid om de overeenkomst met [naam 1] te beëindigen vloeit niet direct voort uit de wet, maar behoeft een contractuele grondslag. In dat verband wijst de rechtbank nog op de volgende passage uit de Memorie van Toelichting (onderstreping door de rechtbank): [7]

Artikel 9, vijfde lid, van de derde witwasrichtlijn bepaalt wat een instelling moet doen indien niet aan de vereisten met betrekking tot cliëntenonderzoek kan worden voldaan. (…) Vanwege het risico is bepaald dat in dergelijke gevallen er geen zakelijke relatie aangegaan mag worden, de transactie niet uitgevoerd mag worden, dan wel dat de bestaande relatie(bij de eerstvolgende mogelijkheid)verbroken wordt. Indien een instelling het vermoeden van witwassen of financieren van terrorisme heeft, ligt het voor de hand dat er een melding wordt gedaan bij het meldpunt.
De toevoeging van de woorden “bij de eerstvolgende mogelijkheid” zijn naar het oordeel van de rechtbank zo op te vatten dat een instelling die de klantrelatie moet beëindigen daartoe geacht wordt gebruik te maken van de mogelijkheden die de overeenkomst met de cliënt haar biedt. De Wwft, zo mag uit deze woorden worden afgeleid, biedt voor die opzegging niet zelfstandig een grondslag; de Wwft grijpt dus niet direct in in de contractuele relatie.
4.27.
Een en ander betekent dat Obvion de overeenkomst met [naam 1] niet met een verwijzing naar artikel 30 algemene voorwaarden kan beëindigen. Andere grondslagen heeft zij niet aan haar opzegging van de overeenkomst ten grondslag gelegd. Dit betekent dat Obvion de overeenkomst met [naam 1] bij brief van 30 maart 2023 niet rechtsgeldig heeft beëindigd.
Conclusie
4.28.
De overeenkomst tussen [naam 1] en Obvion is niet beëindigd De vorderingen van [naam 1] onder 7. – de verklaring voor recht dat Obvion ten onrechte de overeenkomst heeft opgezegd en ten onrechte de lening heeft opgeëist – en onder 8. – de veroordeling van Obvion om de overeenkomsten van geldlening die zij met [naam 1] heeft gesloten gaaf en onvoorwaardelijk na te komen – zullen worden toegewezen. De rechtbank tekent hierbij aan dat deze veroordeling de mogelijkheid onverlet laat dat Obvion de overeenkomst op een andere grond beëindigt dan zij aan de in dit geding beoordeelde opzegging ten grondslag heeft gelegd. Indien Obvion bijvoorbeeld alsnog meent te kunnen aantonen dat [naam 1] bewust informatie heeft achtergehouden of onjuist heeft weergegeven, in de zin van artikel 7:125 lid 2 BW, kan niet worden uitgesloten en staat dit vonnis er niet aan in de weg dat Obvion de overeenkomst op grond daarvan beëindigd. Voor zover [naam 1] met haar vorderingen beoogt dat de rechtbank Obvion een verbod oplegt om de overeenkomst op een andere grond te beëindigen, worden deze vorderingen dan ook afgewezen.Gelet op dit een en ander behoeven de overige stellingen en weren van partijen geen bespreking.
Vordering namens de kinderen
4.29.
[naam 1] heeft ook een vordering ingesteld ten behoeve van haar minderjarige kinderen. Artikel 1:349 BW bepaalt dat een voogd zonder machtiging van de kantonrechter niet voor de minderjarige als eiser in rechte mag optreden. Op grond van artikel 1:253k BW is deze bepaling ook op het bewind van ouders van toepassing. [naam 1] beschikt niet over een machtiging van de kantonrechter. Zij heeft een document overgelegd waarin is opgenomen dat de vader van de kinderen haar een last geeft om voor de kinderen de vordering in te stellen. Zij stelt dat dit voldoende is om voor de kinderen als eiser in deze procedure op te kunnen treden. Daarin volgt de rechtbank [naam 1] niet. De verklaring van de vader laat de vereiste machtiging van de kantonrechter onverlet.
4.30.
Mocht [naam 1] willen betogen dat zij als lasthebber in eigen naam voor de kinderen optreedt dan geldt het volgende. Daargelaten of namens de kinderen bevoegdelijk een lastgevingsovereenkomst kon worden gesloten, geldt dat de rechtbank van oordeel is dat een dergelijke last niet kan bewerkstelligen dat een machtiging van de kantonrechter overbodig is. Een last in eigen naam te procederen betekent immers dat wordt geprocedeerd ‘voor rekening’ van de lastgever (in casu: de minderjarigen; art. 7:414 BW) en dat staat op gespannen voet met de beschermingsgedachte die aan het vereiste van de rechterlijke machtiging ten grondslag ligt.
4.31.
Een en ander betekent dat [naam 1] niet ontvankelijk zal worden verklaard in haar vorderingen namens de kinderen.
Proceskosten
4.32.
Obvion is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [naam 1] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
132,42
- griffierecht
314,00
- salaris advocaat
1.228,00
(2 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.852,42

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart voor recht dat Obvion ten onrechte de overeenkomst met [naam 1] heeft opgezegd en ten onrechte de lening heeft opgeëist;
5.2.
veroordeelt Obvion om de overeenkomst van geldlening die zij met
[naam 1] heeft gesloten gaaf en onvoorwaardelijk na te komen, met inachtneming van wat de rechtbank daarover in 4.28 heeft overwogen;
5.3.
veroordeelt Obvion in de proceskosten van € 1.852,42, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als Obvion niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
verklaart de veroordelingen onder 5.2. en 5.3. uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
verklaart [naam 1] niet ontvankelijk in haar vorderingen namens de kinderen;
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Bordes, mr. M.A. van de Laarschot en mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2024.

Voetnoten

1.Rechtbank Gelderland 1februari 2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:494, r.o. 4.15
2.Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 238, nr. 3, pagina 5
3.Richtlijn 2005/60/EG van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme
4.Handboek WWFT, Snijder-Kuipers, B. en Tilleman, A.T.A., pagina 55 ev
5.Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 238, nr. 3
6.
7.Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 238, nr. 3, pagina 20