ECLI:NL:RBDHA:2024:18871

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 september 2024
Publicatiedatum
15 november 2024
Zaaknummer
NL24.34993
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep tegen de maatregel van vreemdelingenbewaring van Algerijnse nationaliteit

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 17 september 2024 uitspraak gedaan in een vervolgberoep tegen de maatregel van vreemdelingenbewaring die aan eiser, een Algerijnse nationaliteit, was opgelegd door de Minister van Asiel en Migratie. De maatregel van bewaring was op 16 mei 2024 opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft, omdat zij geen aanleiding heeft gezien om de zaak mondeling te behandelen. Eiser heeft in zijn beroepsgronden aangevoerd dat de procedure niet transparant is en dat er geen zicht is op uitzetting naar Algerije, omdat de gegevens over zijn nationaliteit en identiteit niet kloppen. De minister heeft echter gesteld dat de bewaring rechtmatig is en dat de identiteit van eiser is bevestigd aan de hand van vingerafdrukken.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser en de minister zorgvuldig afgewogen. Zij heeft vastgesteld dat de minister voldoende informatie heeft verstrekt over de voortgang van de uitzettingsprocedure en dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de voortgangsrapportage. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de procedure niet in strijd is met het Unierecht en dat de verwijzing naar de Magna Carta niet relevant is voor de beoordeling. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat de maatregel van bewaring rechtmatig is en er zicht op uitzetting bestaat.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.34993
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. J. van Bennekom),

en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder. (gemachtigde:).

Procesverloop

De minister heeft op 16 mei 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De minister heeft de voortgangsrapportage overlegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
Vervolgens heeft de minister een verweerschrift ingediend. Eiser heeft hierop wederom gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1996.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid,
van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
Afdoen zonder zitting
3.1
Eiser heeft verzocht om de zaak op zitting te behandelen. Hij heeft daarbij (onder meer) verwezen naar het Handvest van de Grondrechten van de EU en de Magna Carta.
3.2
Op grond van artikel 96, eerste lid, van de Vw kan de rechtbank afzien van een zitting en schriftelijk uitspraak doen, ook zonder dat partijen hiervoor toestemming hebben gegevens. De rechtbank heeft hieraan toepassing gegeven, nu zij geen aanleiding heeft gezien de zaak op zitting te behandelen. De bewaringsrechter moet de voortduring van de inbewaringstelling toetsen en dat kan zij in deze zaak ook zonder zitting. Het is de rechtbank niet gebleken dat dit in strijd is met het Unierecht. De verwijzing naar de Magna Carta laat de rechtbank verder onbesproken, omdat niet duidelijk is of en welke geldigheid deze op dit moment in Nederland of de EU heeft.
Standpunten van partijen
4.1
Eiser heeft gronden van beroep ingediend op 9 september 2024 en 11 september 2024. De rechtbank begrijpt wat eiser stelt als volgt. Eiser stelt ten eerste dat het niet duidelijk is of de persoonsgegevens en de nationaliteitsbevestiging wel zien op eiser. Dit zijn namelijk andere gegevens dan eerder opgegeven. Eiser heeft ook nooit een paspoort aangevraagd of vingerafdrukken afgegeven. Verder stelt eiser dat uit de voortgangsrapportage volgt dat de Algerijnse autoriteiten een presentatie willen. Eiser is wel degelijk bereid daaraan mee te werken. Het klopt niet wat er in het verslag van het laatste voortgangsgesprek staat. Verweerder heeft daarbij ook geen gebruik gemaakt van een beëdigde/geregistreerde tolk. Er is vervolgens eiser verder geen ruimte voor een belangenafweging. Verder stelt eiser dat uitzettingsprocedure niet-transparant en willekeurig is, wat in strijd is met het Unierecht. Verweerder heeft niet de benodigde inlichtingen verschaft over wat in de voortgangsrapportage staat vermeld. Ook begrijpt de rechtbank dat eiser stelt dat geen duidelijkheid is gegeven over de overnameovereenkomst met Algerije, terwijl verweerder verplicht is die af te sluiten. Eiser is hierdoor niet volledig in staat is zichzelf te verdedigen en de rechtbank moet deze gegevens hebben om de maatregel te beoordelen. Eiser stelt dat de niet-transparante procedure niet verenigbaar is met richtlijn 2008/115/EG (de Terugkeerrichtlijn). Ook verwijst eiser in dit kader naar het arrest in de zaak Mahdi, het arrest in de zaak C., B. en X, de (considerans bij) de Terugkeerrichtlijn, en een interview met Bert Marseille in het Mr. magazine. Eiser heeft ook nog verwezen naar een drietal uitspraken, maar dit niet nader toegelicht. De rechtbank laat deze uitspraken daarom onbesproken.
4.2
De minister heeft in het verweerschrift gereageerd op de beroepsgronden. De minister stelt dat de bewaring nog altijd rechtmatig is. De minister bestrijdt dat de voortgangsrapportage niet transparant is. Hij stelt dat er geen feiten en omstandigheden zijn aangevoerd waaruit blijkt dat er aan de juistheid van de voortgangsrapportage getwijfeld moet worden. Verder voert de minister aan dat de identiteit en nationaliteit van eiser op basis van vingerafdrukken bevestigd zijn en dat als eiser dit bestrijdt, eiser dit middels bewijsmiddelen moet onderbouwen. Als laatste stelt de minister dat eiser niet mee wilde werken aan de presentatie in persoon. Hij voert daartoe aan dat ook de eerdere verslagen van vertrekgesprekken blijkt dat eiser geen actieve en volledige medewerking heeft verleent. Bovendien is eiser hoe dan ook niet in zijn belangen geschaad, want ook zonder presentatie is een vlucht geboekt en is de uitzetting aanstaande.
De omvang van de beoordeling van dit vervolgberoep
5. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 23 augustus 2024 (in de zaak NL24.32353) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek (23 augustus 2024) dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.
De nationaliteitsbevestiging en persoonsgegevens van eiser
6. Voor zover eiser betwist dat hij de persoon is op wie de nationaliteitsbevestiging ziet, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft toegelicht dat eisers nationaliteit is bevestigd aan de hand van zijn vingerafdrukken. Het is dan in eerste plaats aan eiser is om (met het overleggen
van documenten) aannemelijk te maken dat die gegevens niet juist zijn. Dat de gegevens die zijn verstrekt door de Algerijnse autoriteiten niet hetzelfde zijn als de gegevens die eiser zelf eerder heeft verstrekt is daarvoor niet voldoende; het komt immers voor dat vreemdelingen andere gegevens opgeven aan de Nederlandse autoriteiten dan de gegevens waaronder zij bekend zijn in Algerije. Ook eisers enkele stelling dat nooit vingerafdrukken zijn afgenomen en hij nooit een paspoort heeft gehad zijn – om diezelfde reden – onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid van de gegevens. Voor zover eiser hiermee heeft bedoelen te stellen dat er geen zicht is op uitzetting, omdat de gegevens niet op hem zien, slaagt deze beroepsgrond dus niet.
Transparantie van de uitzettingsprocedure
7. Verder stelt eiser dat de uitzettingsprocedure niet transparant is. De rechtbank stelt vast dat verweerder een voortgangsrapportage heeft ingediend met daarin een opsomming van alle handelingen die zien op de uitzetting. De rechtbank heeft in beginsel geen reden om te twijfelen aan de inhoud van de voortgangsrapportage. Verder hoeft verweerder niet alles wat in de voortgangsrapportage staat te onderbouwen met nadere informatie. De rechtbank is het met eiser eens dat de vermelding ‘pp C8’niet duidelijk is, maar dat betekent niet dat de maatregel dientengevolge onrechtmatig zou zijn. De vermelding van ‘pp C8’ ziet op de procedure nadat eiser de presentatie heeft geweigerd en dit zou hooguit kunnen raken aan de voorwaarde dat verweerder voortvarend moet handelen aan de uitzetting of de voorwaarde van het bestaan van zicht op verwijdering. Aan geen van beide wordt in dit geval getwijfeld (zie ook hieronder). Die informatie is dus (op dit moment) niet relevant voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de voortduring van de maatregel.
Verder heeft eiser gesteld dat geen duidelijkheid is gegeven over de overnameovereenkomst met Algerije, terwijl verweerder verplicht is die af te sluiten. In de considerans van de Terugkeerrichtlijn staat inderdaad dat landen (al dan niet bilateraal) overnameovereenkomsten moeten afsluiten met derde landen. Verweerder heeft daar geen inlichtingen over verstrekt. Echter, ook dit gegeven is niet relevant voor de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel. Uit de Terugkeerrichtlijn noch de nationale regelgeving volgt namelijk dat een dergelijke overeenkomst behoort tot de voorwaarden van de voortduring van de inbewaringstelling. De onduidelijkheid over de aan- of afwezigheid va een overnameovereenkomst betekent ook niet dat zicht op uitzetting ontbreekt.
In het algemeen wordt aangenomen dat zicht op uitetting naar Algerije niet ontbreekt1 en dat is evenmin zo in het geval van eiser. Eisers nationaliteit is immers bevestigd en er is een vlucht gepland.
Ook het feit dat eiser het opmerkelijk vindt dat Algerije 130 laissez passer (lp) heeft verstrekt, omdat Algerije nooit zou meewerken aan uitzettingen, maakt niet dat voortduring van de maatregel onrechtmatig zou zijn, omdat de procedure niet transparant is. De rechtbank verwijst naar de genoemde uitspraak van de Afdeling van 6 mei 2024, waarin is geoordeeld dat (weer) zicht op uitzetting bestaat; het is daarom onduidelijk waar eiser zijn standpunt op baseert dat de Algerijnse autoriteiten nooit meewerken aan uitzetting. Dat de gegevens van de vreemdelingen niet altijd overeenkomen met de bevestigingen van de Algerijnse autoriteiten heeft verweerder ook toegelicht:
afwijkende gegevens kunnen ontstaan als de vreemdeling in Nederland andere gegevens heeft opgegeven dan waaronder hij in Algerije bekend is. Dit duidt op geen enkele manier op willekeur. Eiser heeft ook niet onderbouwd dat hiervan wel sprake zou zijn.
De rechtbank is – anders dan eiser – van oordeel dat geen grond bestaat voor de conclusie dat de uitzettingsprocedure niet transparant is en dat de voortduring van de maatregel daarom onrechtmatig zou zijn. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Voortvarend handelen
7. De rechtbank stelt voorop dat zij de voortvarendheid beoordeelt vanaf 23 augustus 2024 en verwijst hiervoor naar rechtsoverweging 9 van de zaak NL24.32353. De rechtbank begrijpt dat eiser stelt dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt, omdat er geen presentatie in persoon heeft plaatsgevonden, terwijl eiser dat wel wilde.
Uit het verslag van het laatste vertrekgesprek van 3 september 2024 blijkt dat eiser meerdere keren heeft aangegeven niet mee te willen werken aan zijn terugkeer naar Algerije. In het verslag staat vermeld:
“Nee, ik wil helemaal niet terug naar Algerije, ik ga niet meewerken bij vertrek”… “Wat je nu vertel [sic] vind ik onzin, ik ga niet terug naar Algerije, ik ben klaar, ik ga mijn advocaat bellen.”…. “Je praat onzin, bye bye.”
Het komt de rechtbank onwaarschijnlijk voor dat de verslaglegger meermalen zou hebben opgetekend dat eiser niet wil meewerken, terwijl dat niet klopt. Verder blijkt uit de uitspraak van 23 augustus 2024 (NL24.32353) dat eiser een eerdere poging tot een presentatie in persoon heeft geweigerd. Het is de rechtbank ook niet gebleken dat verweerder bij de vertrekgesprekken gebruik moet maken van een beëdigde (register)tolk, of dat het nalaten tot gevolg zou hebben dat de maatregel onrechtmatig zou worden. De rechtbank gaat, gelet op het voorgaande, uit van de juistheid van het verslag van het vertrekgesprek. Verweerder heeft dan ook niet onvoldoende voortvarend gehandeld door eiser niet alsnog te presenteren. Zoals verweerder in het verweerschrift vermeld, had dit bovendien niet uitgemaakt, doordat al in augustus een vlucht is geboekt en het ook mogelijk is eiser zonder presentatie uit te zetten. Eisers uitzetting staat nog steeds gepland voor 23 september 2024, verder heeft verweerder een vertrekgesprek gehouden. Anders dan eiser stelt is de rechtbank van mening dat de minister wel voortvarend heeft gehandeld. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
1. Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1892
Ambtshalve toetsing
8. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek niet op enig moment onrechtmatig was.
Met betrekking tot wat eisers in de gronden heeft gesteld onder het kopje “Scylla en Charybdis” brengt de rechtbank eiser in herinnering dat de bewaringsrechter de voortduring van de rechtmatigheid van de bewaring toetst en niet de (feitelijke) uitzetting.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, rechter, in aanwezigheid van mr.
T. Rommes, griffier
zaaknummer: NL24.34993
6
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
17 september 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.