4.2De minister heeft in het verweerschrift gereageerd op de beroepsgronden. De minister stelt dat de bewaring nog altijd rechtmatig is. De minister bestrijdt dat de voortgangsrapportage niet transparant is. Hij stelt dat er geen feiten en omstandigheden zijn aangevoerd waaruit blijkt dat er aan de juistheid van de voortgangsrapportage getwijfeld moet worden. Verder voert de minister aan dat de identiteit en nationaliteit van eiser op basis van vingerafdrukken bevestigd zijn en dat als eiser dit bestrijdt, eiser dit middels bewijsmiddelen moet onderbouwen. Als laatste stelt de minister dat eiser niet mee wilde werken aan de presentatie in persoon. Hij voert daartoe aan dat ook de eerdere verslagen van vertrekgesprekken blijkt dat eiser geen actieve en volledige medewerking heeft verleent. Bovendien is eiser hoe dan ook niet in zijn belangen geschaad, want ook zonder presentatie is een vlucht geboekt en is de uitzetting aanstaande.
De omvang van de beoordeling van dit vervolgberoep
5. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 23 augustus 2024 (in de zaak NL24.32353) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek (23 augustus 2024) dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.
De nationaliteitsbevestiging en persoonsgegevens van eiser
6. Voor zover eiser betwist dat hij de persoon is op wie de nationaliteitsbevestiging ziet, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft toegelicht dat eisers nationaliteit is bevestigd aan de hand van zijn vingerafdrukken. Het is dan in eerste plaats aan eiser is om (met het overleggen
van documenten) aannemelijk te maken dat die gegevens niet juist zijn. Dat de gegevens die zijn verstrekt door de Algerijnse autoriteiten niet hetzelfde zijn als de gegevens die eiser zelf eerder heeft verstrekt is daarvoor niet voldoende; het komt immers voor dat vreemdelingen andere gegevens opgeven aan de Nederlandse autoriteiten dan de gegevens waaronder zij bekend zijn in Algerije. Ook eisers enkele stelling dat nooit vingerafdrukken zijn afgenomen en hij nooit een paspoort heeft gehad zijn – om diezelfde reden – onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid van de gegevens. Voor zover eiser hiermee heeft bedoelen te stellen dat er geen zicht is op uitzetting, omdat de gegevens niet op hem zien, slaagt deze beroepsgrond dus niet.
Transparantie van de uitzettingsprocedure
7. Verder stelt eiser dat de uitzettingsprocedure niet transparant is. De rechtbank stelt vast dat verweerder een voortgangsrapportage heeft ingediend met daarin een opsomming van alle handelingen die zien op de uitzetting. De rechtbank heeft in beginsel geen reden om te twijfelen aan de inhoud van de voortgangsrapportage. Verder hoeft verweerder niet alles wat in de voortgangsrapportage staat te onderbouwen met nadere informatie. De rechtbank is het met eiser eens dat de vermelding ‘pp C8’niet duidelijk is, maar dat betekent niet dat de maatregel dientengevolge onrechtmatig zou zijn. De vermelding van ‘pp C8’ ziet op de procedure nadat eiser de presentatie heeft geweigerd en dit zou hooguit kunnen raken aan de voorwaarde dat verweerder voortvarend moet handelen aan de uitzetting of de voorwaarde van het bestaan van zicht op verwijdering. Aan geen van beide wordt in dit geval getwijfeld (zie ook hieronder). Die informatie is dus (op dit moment) niet relevant voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de voortduring van de maatregel.
Verder heeft eiser gesteld dat geen duidelijkheid is gegeven over de overnameovereenkomst met Algerije, terwijl verweerder verplicht is die af te sluiten. In de considerans van de Terugkeerrichtlijn staat inderdaad dat landen (al dan niet bilateraal) overnameovereenkomsten moeten afsluiten met derde landen. Verweerder heeft daar geen inlichtingen over verstrekt. Echter, ook dit gegeven is niet relevant voor de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel. Uit de Terugkeerrichtlijn noch de nationale regelgeving volgt namelijk dat een dergelijke overeenkomst behoort tot de voorwaarden van de voortduring van de inbewaringstelling. De onduidelijkheid over de aan- of afwezigheid va een overnameovereenkomst betekent ook niet dat zicht op uitzetting ontbreekt.
In het algemeen wordt aangenomen dat zicht op uitetting naar Algerije niet ontbreekt1 en dat is evenmin zo in het geval van eiser. Eisers nationaliteit is immers bevestigd en er is een vlucht gepland.
Ook het feit dat eiser het opmerkelijk vindt dat Algerije 130 laissez passer (lp) heeft verstrekt, omdat Algerije nooit zou meewerken aan uitzettingen, maakt niet dat voortduring van de maatregel onrechtmatig zou zijn, omdat de procedure niet transparant is. De rechtbank verwijst naar de genoemde uitspraak van de Afdeling van 6 mei 2024, waarin is geoordeeld dat (weer) zicht op uitzetting bestaat; het is daarom onduidelijk waar eiser zijn standpunt op baseert dat de Algerijnse autoriteiten nooit meewerken aan uitzetting. Dat de gegevens van de vreemdelingen niet altijd overeenkomen met de bevestigingen van de Algerijnse autoriteiten heeft verweerder ook toegelicht:
afwijkende gegevens kunnen ontstaan als de vreemdeling in Nederland andere gegevens heeft opgegeven dan waaronder hij in Algerije bekend is. Dit duidt op geen enkele manier op willekeur. Eiser heeft ook niet onderbouwd dat hiervan wel sprake zou zijn.
De rechtbank is – anders dan eiser – van oordeel dat geen grond bestaat voor de conclusie dat de uitzettingsprocedure niet transparant is en dat de voortduring van de maatregel daarom onrechtmatig zou zijn. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
7. De rechtbank stelt voorop dat zij de voortvarendheid beoordeelt vanaf 23 augustus 2024 en verwijst hiervoor naar rechtsoverweging 9 van de zaak NL24.32353. De rechtbank begrijpt dat eiser stelt dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt, omdat er geen presentatie in persoon heeft plaatsgevonden, terwijl eiser dat wel wilde.
Uit het verslag van het laatste vertrekgesprek van 3 september 2024 blijkt dat eiser meerdere keren heeft aangegeven niet mee te willen werken aan zijn terugkeer naar Algerije. In het verslag staat vermeld:
“Nee, ik wil helemaal niet terug naar Algerije, ik ga niet meewerken bij vertrek”… “Wat je nu vertel [sic] vind ik onzin, ik ga niet terug naar Algerije, ik ben klaar, ik ga mijn advocaat bellen.”…. “Je praat onzin, bye bye.”
Het komt de rechtbank onwaarschijnlijk voor dat de verslaglegger meermalen zou hebben opgetekend dat eiser niet wil meewerken, terwijl dat niet klopt. Verder blijkt uit de uitspraak van 23 augustus 2024 (NL24.32353) dat eiser een eerdere poging tot een presentatie in persoon heeft geweigerd. Het is de rechtbank ook niet gebleken dat verweerder bij de vertrekgesprekken gebruik moet maken van een beëdigde (register)tolk, of dat het nalaten tot gevolg zou hebben dat de maatregel onrechtmatig zou worden. De rechtbank gaat, gelet op het voorgaande, uit van de juistheid van het verslag van het vertrekgesprek. Verweerder heeft dan ook niet onvoldoende voortvarend gehandeld door eiser niet alsnog te presenteren. Zoals verweerder in het verweerschrift vermeld, had dit bovendien niet uitgemaakt, doordat al in augustus een vlucht is geboekt en het ook mogelijk is eiser zonder presentatie uit te zetten. Eisers uitzetting staat nog steeds gepland voor 23 september 2024, verder heeft verweerder een vertrekgesprek gehouden. Anders dan eiser stelt is de rechtbank van mening dat de minister wel voortvarend heeft gehandeld. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
1. Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1892 8. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek niet op enig moment onrechtmatig was.
Met betrekking tot wat eisers in de gronden heeft gesteld onder het kopje “Scylla en Charybdis” brengt de rechtbank eiser in herinnering dat de bewaringsrechter de voortduring van de rechtmatigheid van de bewaring toetst en niet de (feitelijke) uitzetting.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.