ECLI:NL:RBDHA:2024:18821

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
14 november 2024
Zaaknummer
SGR 23/7541
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om overbrenging van eiser uit Afghanistan - Afwijzing van het verzoek om overbrenging naar Nederland

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 5 november 2024, wordt het beroep van eiser, een bewaker die voor de Nederlandse strijdkrachten in Afghanistan heeft gewerkt, tegen de afwijzing van zijn verzoek om overbrenging naar Nederland behandeld. Eiser had zijn verzoek om overbrenging op 24 februari 2022 ingediend, maar verweerder, de Minister van Buitenlandse Zaken, heeft dit verzoek afgewezen op basis van het feit dat eiser niet voor overbrenging in aanmerking komt. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van het verzoek door verweerder terecht is, omdat eiser niet valt onder de groepen die in de Kamerbrief van 11 oktober 2021 zijn genoemd. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit niet goed gemotiveerd is, maar dat verweerder in redelijkheid het verzoek heeft kunnen afwijzen. Eiser heeft niet voldoende onderbouwd dat zijn situatie vergelijkbaar is met die van andere bewakers die wel zijn overgebracht. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/7541

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 november 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit Afghanistan, eiser

(gemachtigde: mr. A. Heida),
en

de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. van Asperen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om overbrenging naar Nederland.
1.1.
Verweerder heeft dit verzoek met het besluit van 4 juli 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 29 september 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van het verzoek om overbrenging naar Nederland gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 9 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser (via een telefoonverbinding), de gemachtigde van eiser, A.R. Faquiri als tolk en de gemachtigde van verweerder vergezeld door M.D. Barendrecht.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt als bewaker te hebben gewerkt voor de Nederlandse strijdkrachten in Afghanistan. Op 24 februari 2022 heeft eiser verweerder verzocht om hem over te brengen naar Nederland. Op 20 maart 2023 heeft eiser opnieuw verzocht om overbrenging naar Nederland. Op 26 april 2023 heeft de gemachtigde van eiser zijn verzoek tot overbrenging opnieuw onder de aandacht gebracht bij verweerder.
2.1.
Verweerder heeft het verzoek afgewezen omdat eiser niet voor overbrenging in aanmerking komt. Eiser is tijdens de evacuatieoperatie niet opgeroepen om naar het vliegveld te komen. Ook valt eiser niet onder de groepen die in de Kamerbrief van 11 oktober 2021 (Kamerbrief) [1] zijn genoemd en behoort hij niet tot de afgebakende groep Afghanen waarvan de gegevens op 11 oktober 2021 bij het ministerie van Defensie bekend waren.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Het bestreden besluit is niet goed gemotiveerd. Uit de motie Belhaj [2] en uit de Kamerbrief blijkt niet dat een verzoek om overbrenging voor 11 oktober 2021 moet zijn ingediend. Ook is het bestreden besluit onzorgvuldig. Verweerder had alle aanwezige informatie over de toentertijd werkzame bewakers moeten controleren. Niet is gebleken dat verweerder dat heeft gedaan en dat de naam van eiser daarin niet voorkomt. Het bestreden besluit is ook in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Bij Vluchtelingenwerk zijn minimaal 16 zaken bekend van bewakers die wel zijn overgebracht. Daarnaast is de Kamerbrief geen beleidsregel in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) omdat de brief niet gepubliceerd is in de Staatscourant. Het niet officieel bekendmaken van een beleidsregel heeft niet tot gevolg dat de inhoud van het beleid zonder betekenis is, maar wel dat de aanvaardbaarheid van dat beleid in elk afzonderlijk geval moet worden aangetoond. Het stellen van de voorwaarde dat eiser zich voor 11 oktober 2021 had moeten melden, leidt in dit geval tot onaanvaardbare consequenties. Het is nooit aan eiser meegedeeld dat hij zich voor een bepaalde datum moest aanmelden om voor de speciale voorziening in aanmerking te komen. Eiser heeft ook slecht toegang tot internet in Afghanistan om zo een verzoek te kunnen doen. Subsidiair stelt eiser zich op het standpunt dat er geen sprake is van buitenwettelijk en begunstigend beleid. Voor het functioneren van internationale missies is de inzet van lokaal personeel noodzakelijk. Die inzet creëert een rechtspositie met lokaal personeel. De vraag of ze al dan niet geëvacueerd moeten worden, wordt dan niet beantwoord op basis van buitenwettelijk beleid. Als het wel zou gaan om buitenwettelijk en begunstigend beleid, dan staat het de rechtbank vrij om de zorgvuldigheid, evenredigheid en aanvaardbaarheid van de gestelde voorwaarden te toetsen. Eiser doet ook een beroep op de inherente afwijkingsbevoegdheid van het beleid omdat de gevolgen onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. [3] Sinds de machtsovername van de Taliban moest eiser meteen onderduiken en hij was niet bekend met de mogelijkheid om bij de Nederlandse Staat om evacuatie te verzoeken. Pas begin 2023 kreeg eiser contact met zijn voormalig commandant die hem heeft uitgelegd welke procedure hij moest volgen. Los van de datum, moet ook gekeken worden naar de inhoudelijke criteria bij personen die werkzaam waren voor de Nederlandse strijdkrachten en die gevaar lopen. De datum van aanmelding is daarmee geen geschikt en noodzakelijk middel om af te bakenen welke bewaker voor overbrenging in aanmerking komt. Tot slot handelt verweerder in strijd met het recht op leven uit artikel 2 van het EVRM [4] en het verbod op foltering en onmenselijke of vernederende behandeling uit artikel 3 van het EVRM. Op de zitting heeft eiser verklaard dat hij gevaar loopt in Afghanistan en steeds van adres moet veranderen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het verzoek van eiser om overbrenging heeft mogen afwijzen. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
4.1.
Het beleid en toetsingskader voor overbrenging van personen uit Afghanistan is neergelegd in de Kamerbrief. In die brief wordt een speciale voorziening getroffen voor twee afgebakende groepen die, naast personen die ten tijde van de acute evacuatiefase op grond van de motie Belhaj al waren opgeroepen, voor overbrenging naar Nederland in aanmerking komen.
4.2.
De eerste groep bestaat uit medewerkers van bepaalde non-gouvernementele organisaties (ngo’s) en de tweede groep bestaat uit personen die in de afgelopen twintig jaar ten minste een jaar hebben gewerkt voor Defensie of EUPOL in Afghanistan in een voor het publiek zichtbare functie. Voor de tweede groep geldt dat er op 11 oktober 2021 een afgebakende groep in beeld was van ongeveer 500 Afghanen (inclusief kerngezinnen) die voor 11 oktober 2021 een verzoek tot overbrenging hebben ingediend bij het ministerie van Defensie dan wel bekend zijn door meldingen van bijvoorbeeld veteranen. Deze verzoeken en meldingen zijn door verweerder gebundeld in een database die dient als referentie.
4.3.
Over de speciale voorziening heeft de hoogste bestuursrechter twee richtinggevende uitspraken gedaan. [5] Geoordeeld is dat het gaat om buitenwettelijk en begunstigend beleid, waarbij het kabinet veel beleidsruimte heeft. Het stond het kabinet daarom vrij om criteria vast te stellen zodat de groepen waarop de begunstiging van toepassing is duidelijk konden worden afgebakend. Aan personen die buiten dit beleid vallen, wordt niets onthouden waar zij anders wel recht op zouden hebben. Als verweerder de overkomst van personen die buiten dit beleid vallen niet faciliteert, schendt hij niet hun fundamentele rechten. Ook niet als de Taliban dit mogelijk wel doen. Een beroep op het recht op leven en het verbod op een onmenselijke of vernederende behandeling als bedoeld in het EVRM en het IVBPR [6] slaagt niet omdat deze verdragen Nederland niet verplichten tot evacuatie van personen. Het beleid is niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
4.4.
Verweerder heeft het verzoek van eiser in redelijkheid kunnen afwijzen. Eiser valt niet binnen het bereik van de speciale voorziening, omdat hij zich pas op 24 februari 2022 met een verzoek tot overbrenging heeft gemeld. Verweerder heeft dit onder verwijzing naar de datum van 11 oktober 2021 voldoende gemotiveerd. Daargelaten of de Kamerbrief een beleidsregel is in de zin van de Awb, betoogt eiser tevergeefs dat het stellen van een datum waarvoor een melding of hulpverzoek moet zijn gedaan onredelijk is. Verweerder beroept zich in het kader van de speciale voorziening terecht op het belang van een duidelijke afbakening die hanteerbaar en eindig is. [7]
4.5.
Het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel slaagt ook niet. Eiser heeft namelijk niet voldoende onderbouwd dat zijn situatie vergelijkbaar is met die van andere bewakers die wel door verweerder zijn overgebracht. Verweerder heeft ten aanzien van geëvacueerde bewakers uitgelegd dat het in twee gevallen gaat om personen die al in 2016 zijn overgebracht. In de overige gevallen gaat het om personen die onder de afgebakende groep vielen die op 11 oktober 2021 bij Defensie in beeld was. Er zijn twee personen die zich na 11 oktober 2021 hebben aangemeld en buiten de gestelde criteria zijn overgebracht, maar dit was een fout die verweerder niet hoeft te herhalen.
5. Hoewel het beleid niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, kunnen zich bijzondere omstandigheden voordoen op grond waarvan verweerder niet strikt mag vasthouden aan dat beleid. Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan geoordeeld moet worden dat de afwijzing van het verzoek in dit geval onevenredig is. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de moeilijke omstandigheden waarin eiser moet communiceren, maakt deze situatie niet dat sprake is van zulke bijzondere omstandigheden dat verweerder alsnog had moeten beoordelen of eiser aan alle inhoudelijke vereisten voldoet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser niet in aanmerking komt voor overbrenging. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.K.S. Mollen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2021/22, 27 925, nr. 860.
2.Kamerstukken II 2020/21, 27 925, nr. 788.
3.Artikel 4:84 van de Awb.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Zie de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 22 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:718 en ECLI:NL:RVS:2023:719.
6.Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2160, r.o. 2.2.