ECLI:NL:RBDHA:2024:1881

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 februari 2024
Publicatiedatum
16 februari 2024
Zaaknummer
NL24.3164
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 februari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, een Marokkaanse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen het besluit van 25 januari 2024, waarbij de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet. De rechtbank beperkte de beoordeling tot de vraag of de eiser recht heeft op schadevergoeding, nu de maatregel van bewaring op 2 februari 2024 was opgeheven. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was, omdat er voldoende gronden waren voor de maatregel, waaronder het risico dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank verwierp de stelling van de eiser dat er met een lichter middel volstaan had kunnen worden, en concludeerde dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. E.J. Govaers, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.3164

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.S. Yap),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 25 januari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 2 februari 2024 de maatregel van bewaring opgeheven.
Eiser heeft zich op 31 januari 2024 akkoord verklaard met schriftelijke afdoening. Op 2 februari 2024 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 5 februari 2024 een reactie op de beroepsgronden ingediend.
De rechtbank heeft op 7 februari 2024 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1991 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Toestemming OM [2]
3. Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring van meet af aan onrechtmatig was. Uit de omstandigheid dat eiser nog een strafvonnis moest uitzetten blijkt dat het OM toch bezwaar had tegen de maatregel van bewaring. Hieruit volgt dat verweerder niet alle feiten en omstandigheden goed heeft bekeken.
4. Uit vaste rechtspraak volgt dat het ontbreken van bezwaar van het OM een voorwaarde is voor de uitzetting van de vreemdeling en niet voor het opleggen van de maatregel van bewaring. [3] Verweerder dient bij het bekend zijn met een overdrachtsdatum contact te zoeken met het OM. [4] Eiser wordt dan ook niet gevolgd in zijn stelling dat verweerder bij de inbewaringstelling niet alle feiten en omstandigheden goed heeft bekeken. Dat eiser nog een strafvonnis moet uitzitten levert voorts geen belemmering op voor de geplande overdracht aan Duitsland op 9 februari 2024, nu uit de toelichting bij de opheffing van de maatregel blijkt dat eiser aansluitend aan de strafrechtelijke detentie aan Duitsland zal worden overgedragen. De beroepsgrond slaagt niet.
Maatregel van bewaring
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.
Verweerder heeft als zware gronden [5] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden [6] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. Eiser voert aan dat de zware gronden niet ten grondslag kunnen worden gelegd aan de maatregel van bewaring, omdat er geen significant risico op onderduiken bestaat. Eiser was in de veronderstelling dat zijn asielprocedure nog in behandeling was. Verder voert eiser aan dat hij wel beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding om de gronden van bewaring onvoldoende te achten. Eiser heeft de feitelijke juistheid van de zware gronden niet betwist. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de zware gronden 3a, 3b en 3k feitelijk juist, zodat deze aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd. Deze gronden zijn voldoende om de maatregel te dragen. Een significant risico op onttrekking aan het toezicht is daarmee gegeven. Wat eiser aanvoert ten aanzien van lichte grond 4d behoeft daarom geen bespreking.
Lichter middel
8. Eiser voert verder aan dat verweerder met een lichter middel had kunnen volstaan nu eiser zijn medewerking aan de overdracht verleent.
9. De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat niet kan worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden van de maatregel van bewaring en de motivering daarvan volgt dat er een significant risico is dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. Verweerder heeft terecht van belang geacht dat eiser eerder met onbekende bestemming is vertrokken. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel
dan bewaring op te leggen.
Ambtshalve toetsing
10. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring in de te toetsen periode op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Openbaar Ministerie.
3.Onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 20 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3820.
4.Uitspraak van de Afdeling van 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4219.
5.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
6.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.