ECLI:NL:RBDHA:2024:1878

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
16 februari 2024
Zaaknummer
NL24.1677 en NL24.1678
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening in verband met overdracht aan Frankrijk

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter behandelt tevens het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 15 januari 2024 afgewezen, met het argument dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser, die stelt de Bahreinse nationaliteit te hebben en transgender is, betoogt dat hij in Frankrijk onvoldoende veiligheid kan verwachten, vooral als moslim.

De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht aan Frankrijk een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest. De rechtbank wijst erop dat eiser zijn zorgen over de negatieve houding in Frankrijk jegens moslims en transgenders niet voldoende heeft onderbouwd. Eiser heeft zijn vrees voornamelijk gebaseerd op verhalen van kennissen en onderzoek, zonder concrete bewijsstukken die zijn persoonlijke situatie onderbouwen.

De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaart het beroep ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard, en eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van J. Dommerholt, griffier, en is openbaar gemaakt op 15 februari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.1677 en NL24.1678
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser/verzoeker], V-nummer: [v-nummer], eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. F. Lavell),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 15 januari 2024 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt de Bahreinse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedag] 1993. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte aan de bezwaren voor overdracht aan Frankrijk die hij in de zienswijze en het aanmeldverhoor heeft genoemd voorbij is gegaan. Eiser is transgender. Als moslim in Frankrijk kan hem daarom onvoldoende veiligheid geboden worden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. In het algemeen mag verweerder ten opzichte van Frankrijk uitgaan van het interstatelijke vertrouwensbeginsel. De Afdeling [2] heeft dit zeer recent bevestigd in de uitspraak van 2 augustus 2023 [3] en daarna meermaals herhaald [4] . Eiser dient dus aannemelijk te maken dat het asiel- en opvangsysteem in Frankrijk dusdanige tekortkomingen vertoont dat juist hij bij overdracht een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM [5] of artikel 4 van het EU-Handvest [6] . Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hier niet in geslaagd.
6. Met betrekking tot eisers zorgen over de negatieve houding in Frankrijk jegens moslims en transgenders overweegt de rechtbank als volgt. Er is geen reden om aan te nemen dat eiser terecht zal komen in een situatie die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid zal halen, zoals die is beschreven in het arrest Jawo [7] . Het is door eiser ook niet aannemelijk gemaakt dat hij in Frankrijk een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest. De enkele stelling dat dit zo is, zonder dit te onderbouwen met stukken die eiser persoonlijk betreffen, is onvoldoende. Eiser heeft zijn vrees niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank acht hierbij van belang dat eiser in het aanmeldgehoor heeft verklaard dat hij het gevoel dat hij in Frankrijk niet goed zal worden behandeld voornamelijk baseert op verhalen van kennissen en onderzoek. Daar komt bij dat het niet is gebleken dat eiser zich bij voorkomende problemen niet kan wenden tot de daartoe aangewezen (hogere) autoriteiten van Frankrijk of de daartoe aangewezen autoriteiten. Niet is gebleken dat dit voor eiser niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is. De beroepsgrond slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
8. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [8] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
9. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van J. Dommerholt, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de ABRvS) van 2 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2940, waarin de ABRvS de motivering onder 6 van de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 20 juli 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:12235, heeft overgenomen.
4.Zie onder meer de uitspraak van de ABRvS van 29 november 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:4441).
5.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
7.Zie de uitspraak van het Hof van Justitie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
8.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.