ECLI:NL:RBDHA:2024:18758

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2024
Publicatiedatum
14 november 2024
Zaaknummer
C/09/675077 / FT RK 24/952 en 675078 FT RK 24-953
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing voorlopige voorziening en niet-ontvankelijkheid WSNP-verzoek wegens gebrek aan financiële stabiliteit en schuldhulpverlening

Op 11 november 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin mevrouw [naam 1] een voorlopige voorziening heeft verzocht om ontruiming van haar woning door de Stichting Dunavie te voorkomen. De ontruiming was gepland op 6 november 2024. Mevrouw [naam 1] heeft een verzoek ingediend op grond van artikel 287b lid 1 van de Faillissementswet (Fw) en een WSNP-verzoek. De rechtbank heeft het verzoek tot voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen daadwerkelijk begin was gemaakt met de schuldhulpverlening en mevrouw [naam 1] niet in een financieel stabiele situatie verkeerde. De rechtbank benadrukte dat voor toepassing van artikel 287b Fw een minnelijk schuldsaneringstraject moet zijn gestart, wat niet het geval was. Mevrouw [naam 1] werkt als zzp’er met wisselende inkomsten en heeft niet aangetoond dat zij in staat is haar vaste lasten te voldoen. De rechtbank concludeerde dat er geen stabiliteit was in de inkomsten en uitgaven, en dat het verzoek tot voorlopige voorziening niet kon worden toegewezen. Daarnaast werd mevrouw [naam 1] niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling, omdat de benodigde stukken ontbraken. De beslissing is genomen door rechter mr. R. Cats, in samenwerking met griffier A. van Groningen Schinkel, en is openbaar uitgesproken op 11 november 2024.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies
rekestnummers: C/09/675077 / FT RK 24/952 en 675078 FT RK 24-953
beschikking op grond van artikel 287b lid 1 van de Faillissementswet van 11 november 2024
[naam 1],
wonende te [adres] ,
[postcode] [woonplaats] ,
hierna: mevrouw [naam 1] ,
advocaat: mr. M. Raaijmakers,
tegen
De stichting Stichting Dunavie,
gevestigd te [plaatsnaam] ,
hierna: verweerster,
gemachtigde: LAVG Gerechtsdeurwaarders.
Waar deze zaak over gaat
Op 6 november 2024 wil verweerster de woning van mevrouw [naam 1] ontruimen. Hierdoor is voor mevrouw [naam 1] een bedreigende situatie ontstaan. Mevrouw [naam 1] heeft de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening uit te spreken, waarbij de ontruiming voor zes maanden wordt verboden. De rechtbank wijst het verzoek af en legt hierna uit waarom zij zo beslist. Eerst volgt informatie over het verloop van de procedure tot nu toe.

1.De procedure

1.1.
Op 1 november 2024 heeft mevrouw [naam 1] gevraagd om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 287b lid 1 van de Faillissementswet (Fw). Daarbij heeft mevrouw [naam 1] ook een WSNP-verzoek ingediend.
1.2.
Het verzoek houdt in dat verweerster wordt verboden om de woning aan het adres [adres] ( [postcode] ) te [plaatsnaam] te ontruimen. Mevrouw [naam 1] huurt deze woning van verweerster. De ontruiming stond inmiddels gepland op 6 november 2024.
1.3.
De rechtbank heeft in haar tussenbeschikking van 5 november 2024 verweerster verboden de woning te ontruimen totdat op het verzoek van mevrouw [naam 1] een eindbeslissing is genomen.
1.4.
Het verzoek tot het afgeven van de voorlopige voorziening is behandeld op de zitting van 7 november 2024 om 10:30 uur. Op deze zitting verschenen: mevrouw [naam 1] , bijgestaan door de heer [naam 2] , beschermingsbewindvoerder. De advocaat van mevrouw [naam 1] , mr. M. Raaijmakers, is telefonisch gehoord.
1.5.
De gemachtigde van verweerster is opgeroepen voor de zitting, maar is niet verschenen.

2.De beoordeling

Het verzoek tot het geven van een voorlopige voorziening

2.1.
Namens mevrouw [naam 1] wordt het standpunt ingenomen dat de verzochte voorlopige voorziening dient tot het verkrijgen van financiële stabiliteit, omdat mevrouw [naam 1] dan kan worden bewogen om in loondienst te gaan werken. De rechtbank deelt dit standpunt niet. De voorlopige voorziening van artikel 287b Fw heeft namelijk tot doel om een soort adempauze te bereiken die de schuldenaar in staat moet stellen het minnelijk traject voort te zetten om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden te bereiken c.q. af te ronden (Kamerstukken I 2006-2007, 29 942, C, p. 5). Hieruit blijkt dat, wil artikel 287b Fw van toepassing kunnen zijn, er met het minnelijk schuldsaneringstraject een begin moet zijn gemaakt, of in ieder geval hiermee op zeer korte termijn zal worden begonnen. Uit de stukken en hetgeen op de zitting is besproken blijkt niet dat dit het geval is.
2.2.
Onderdeel van een minnelijk schuldsaneringstraject is (zonodig) een zogenaamde stabilisatiefase. Die fase heeft onder meer ten doel, het in evenwicht brengen en houden van inkomsten en uitgaven van de schuldenaar, het maximaliseren van inkomsten en het tot een minimum beperken van uitgaven. Het doorlopen van de stabilisatiefase is niet alleen van belang voor het slagen van het schuldhulpverleningstraject, maar ook om voldoende aannemelijk te maken dat de voor het verlenen van het moratorium vereiste stabiliteit bereikt is.
2.3.
Ter terechtzitting is gebleken dat een buitengerechtelijk schuldsaneringstraject niet door de advocaat of de beschermingsbewindvoerder zal worden uitgevoerd, maar dat het de bedoeling is dat dit gaat gebeuren door aanmelding bij de gemeente. Een dergelijke aanmelding bij de gemeente heeft nog niet plaatsgehad. Er is dus nog geen daadwerkelijk begin gemaakt met de schuldhulpverlening.
2.4.
Mevrouw [naam 1] werkt als zzp’er met wisselende inkomsten, mede door het niet betaald krijgen van aan opdrachtgevers verstrekte facturen. Ter zitting is onvoldoende duidelijk geworden dat mevrouw [naam 1] momenteel zelfstandig in staat is haar vaste lasten te voldoen. Daar is gebleken dat indien de huur wordt betaald, een reële kans bestaat dat andere vaste laten onbetaald (moeten) worden gelaten. Hoewel daar door de advocaat en de beschermingsbewindvoerder op is aangedrongen, heeft mevrouw [naam 1] tot heden niet geprobeerd in loondienst te gaan werken om een stabiele bron van inkomsten te verkrijgen. Bij de rechtbank is ook niet de indruk ontstaan dat mevrouw [naam 1] serieus van plan is als zzp’er te stoppen en in loondienst te gaan werken. Dit alles maakt dat niet aannemelijk is gemaakt dat er sprake is van een voor het verlenen van een moratorium vereiste stabiliteit, aldus dat de inkomsten en uitgaven in evenwicht zijn. Evenmin is gebleken dat dit op korte termijn zal of kan worden gerealiseerd.
2.5.
De rechtbank moet dus vaststellen dat niet is gebleken dat een begin is gemaakt met het minnelijk schuldsaneringstraject. Niet is aannemelijk geworden dat hiermee op zeer korte termijn zal worden begonnen. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat de lopende huurtermijnen én de andere kosten van levensonderhoud volledig en tijdig kunnen en zullen worden betaald. Dit alles maakt dat de rechtbank het op artikel 287b Fw gebaseerde verzoek tot het geven van een voorlopige voorziening zal afwijzen.
2.6.
Mevrouw [naam 1] heeft het onderhavige verzoek tevens gebaseerd op het bepaalde in artikel 287 lid 4 Fw. Deze bepaling is niet bedoeld ter ondersteuning van het minnelijk schuldsaneringstraject, maar ziet op de situatie waarin een noodvoorziening noodzakelijk is ter overbrugging van de periode tussen de indiening van schuldsaneringsverzoek en de beslissing daarop. Een voorlopige voorziening ex artikel 287 lid 4 Fw kan pas worden gegeven indien sprake is van een schuldsaneringsverzoek dat de in artikel 285 Fw bedoelde gegevens bevat, dan wel dat binnen een redelijke termijn kan worden gecompleteerd. Uit het vorenstaande blijkt dat daar geen sprake van is, zodat ook het op artikel 287 lid 4 Fw gebaseerde verzoek zal worden afgewezen.
Het WSNP-verzoek
2.7.1.
Ten aanzien van het verzoek tot het toepassen van de wettelijke schuldsaneringsregeling wordt mevrouw [naam 1] niet-ontvankelijk verklaard, nu de daarvoor benodigde stukken als bedoeld in artikel 285 Fw. ontbreken. De rechtbank ziet geen aanleiding om dit verzoek aan te houden om de stukken te completeren, omdat nog geen begin is gemaakt met het minnelijk schuldsaneringstraject.

3.De beslissing

De rechtbank:
- wijst de verzochte voorlopige voorziening af;
- verklaart [naam 1] niet-ontvankelijk in haar verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling.
Dit is een beslissing van mr. R. Cats, rechter, in samenwerking met A. van Groningen Schinkel, griffier. Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 november 2024.