ECLI:NL:RBDHA:2024:18746

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
14 november 2024
Zaaknummer
C/09/673709 / FT RK 24/858
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WSNP-verzoek wegens onvoldoende pogingen tot buitengerechtelijke schuldregeling

In deze zaak heeft de heer [verzoeker] een verzoek ingediend om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP) vanwege een problematische schuldensituatie. De rechtbank heeft op 4 november 2024 uitspraak gedaan en de heer [verzoeker] niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek. De rechtbank legt uit dat de WSNP als een 'stok achter de deur' fungeert voor het bereiken van een buitengerechtelijke schuldregeling. Het is essentieel dat een WSNP-verzoek voorafgaat aan een serieuze poging om tot een buitengerechtelijke regeling te komen, vergezeld van een deugdelijke 285-verklaring.

Tijdens de zitting op 28 oktober 2024, waar de heer [verzoeker] en zijn schuldhulpverlener aanwezig waren, is gebleken dat er geen aanbod aan de schuldeisers is gedaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heer [verzoeker] sinds anderhalf jaar een vaste woonplaats heeft en geen brieven of aanmaningen van andere schuldeisers heeft ontvangen, wat de vrees voor onbekende schuldeisers onterecht maakt.

De rechtbank concludeert dat de 285-verklaring niet correct is en dat er onvoldoende bewijs is dat het onmogelijk is om tot een buitengerechtelijke regeling te komen. Hierdoor is de heer [verzoeker] niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot WSNP. De uitspraak is gedaan door mr. R. Cats, rechter, en is openbaar uitgesproken op 4 november 2024.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies
rekestnummer: C/09/673709 / FT RK 24/858
uitspraakdatum: 4 november 2024
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
Waar deze zaak over gaat
De heer [verzoeker] bevindt zich in een problematische schuldensituatie. Om tot een oplossing voor de schulden te komen heeft de heer [verzoeker] een verzoek gedaan te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP). De heer [verzoeker] wordt niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek. De rechtbank legt hierna uit waarom zij zo beslist. Eerst volgt een overzicht van de procedure.

1.De procedure

1.1.
De heer [verzoeker] heeft een verzoek ingediend om te worden toegelaten tot de WSNP.
1.2.
Het verzoek is behandeld op de zitting van 28 oktober 2024 om 13:50 uur. Op de zitting verschenen:
- de heer [verzoeker], vergezeld door,
- mevrouw C. Haas, schuldhulpverlener van de gemeente Den Haag,
samen met een collega

2.De beoordeling van het verzoek

2.1.
Een van de doelstellingen van de WSNP is het bevorderen van de totstandkoming van minnelijke schuldregelingen. Niet is gebleken dat de wetgever met de per 1 juli 2023 inwerking getreden wetswijzigingen deze doelstelling heeft willen loslaten. De WSNP fungeert dus nog steeds als ‘stok achter de deur’ voor een buitengerechtelijk schuld-regelingsakkoord. In beginsel moet een WSNP-verzoek dan ook zijn voorafgegaan door een deugdelijke poging om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen en vergezeld te gaan met onder meer een zogenoemde 285-verklaring (artikel 285 lid
1 onder f Fw). Dit is “
een met redenen omklede verklaring dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen”. Sinds
1 juli 2023 is in de wet opgenomen dat “
Als aannemelijk is dat onvoldoende aflossingsmogelijkheden bij de schuldenaar of andere omstandigheden het onmogelijk maken om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen, hoeft voor de afgifte van deze verklaring niet eerst een poging te zijn gedaan om tot een dergelijke regeling te komen.”
2.2.
Namens de heer [verzoeker] is geen aanbod aan zijn schuldeisers gedaan. Hiertoe is in de 285-verklaring aangevoerd dat er sprake is geweest van dakloosheid en daarom onbekend is of alle schuldeisers in beeld zijn gebracht of kunnen worden.
2.3.
De rechtbank neemt tot uitgangspunt dat voor een correcte uitvoering van een buitengerechtelijke traject een zo goed mogelijk beeld zal moeten bestaan van inkomsten, bezittingen en uitgaven. Van een schuldenaar moet dus worden gevergd dat deze – ook – ten minste een zo goed mogelijk beeld van zijn schuldenlast geeft. Dit volgt ook uit de omstandigheid dat in een WSNP-verzoek een staat van baten en schulden moet worden opgenomen (artikel 285 lid 1 sub a Fw). Bovendien moet de rechtbank in staat worden gesteld te beoordelen of aannemelijk is dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden te goeder trouw is geweest (artikel 288 lid 1 onder b Fw).
2.4.
De heer [verzoeker] heeft sinds anderhalf jaar een vaste woon-/verblijfplaats waar hij staat ingeschreven. Ter zitting heeft hij verteld dat hij sindsdien geen brieven, aanmaningen of sommaties heeft ontvangen van andere schuldeisers dan die op het ingediende schuldenoverzicht staan vermeld. De rechtbank kan er dus niet van uitgaan dat de vrees dat zich na een buitengerechtelijk schuldregelingstraject nog andere schuldeisers zullen aandienen, gerechtvaardigd is.
2.5.
Hier valt nog aan toe te voegen dat vóór de wetswijziging van 1 juli 2023 zich ook al de situatie kon voordoen dat zich na een buitengerechtelijk schuldregelingstraject nog een ander schuldeiser meldde. Ter terechtzitting heeft de schuldhulpverlener meege-deeld dat toen werd geprobeerd om ook met die schuldeiser tot overeenstemming te komen.
2.6.
Hetgeen hiervoor is overwogen, maakt dat de rechtbank verzoeker niet volgt in de – in de 285-verklaring gedane – mededeling dat het onmogelijk is om tot een dergelijk regeling te komen. Het ontbreken van een correcte 285-verklaring leidt er toe dat de rechtbank van oordeel is dat verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn verzoek.

3.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling;
Dit is een beslissing van mr. R. Cats, rechter, in samenwerking met A. van Groningen Schinkel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 november 2024.