In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiser, die zich beklaagde over het niet tijdig beslissen door de minister van Asiel en Migratie op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser had zijn aanvraag op 8 juli 2022 ingediend, maar de minister heeft pas op 18 januari 2023 laten weten de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat Roemenië had ingestemd met de overdracht van eiser op basis van de Dublinverordening. De rechtbank constateert dat de overdracht niet tijdig heeft plaatsgevonden en dat de minister op 10 april 2023 verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft op 14 mei 2023 een nieuwe aanvraag ingediend, maar de rechtbank oordeelt dat de minister alsnog op de oorspronkelijke aanvraag had moeten beslissen, gezien de overschrijding van de beslistermijn van 21 maanden. De rechtbank legt de minister een termijn van acht weken op om alsnog een besluit te nemen en verbindt hieraan een dwangsom van € 100,- per dag bij overschrijding, met een maximum van € 7.500,-. Tevens wordt de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.