In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiseres behandeld dat is ingediend na een eerdere uitspraak van 7 mei 2024. In die uitspraak werd de Minister van Asiel en Migratie opgedragen om binnen vier weken te beslissen op de aanvraag van eiseres voor een machtiging tot voorlopig verblijf als familie- of gezinslid in het kader van nareis. Eiseres stelt dat de minister deze termijn niet heeft nageleefd, wat aanleiding geeft tot het indienen van een beroep.
De rechtbank oordeelt dat het niet redelijk is om van eiseres te verwachten dat zij eerst een ingebrekestelling indient, gezien de eerdere uitspraak waarin een duidelijke termijn is gesteld. De rechtbank bepaalt dat de minister alsnog binnen twee weken na verzending van deze uitspraak een besluit moet nemen. Tevens wordt er een dwangsom van € 200,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
De rechtbank wijst het verzoek van de minister om het beroep aan te houden af, omdat dit de prikkel om tijdig te beslissen zou wegnemen. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is en dat eiseres recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is openbaar gemaakt op 20 september 2024.