In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiser, die zich beklaagde over het niet tijdig beslissen door de minister van Asiel en Migratie op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser had zijn aanvraag op 15 mei 2023 ingediend, en de minister had de wettelijke beslistermijn van zes maanden overschreden. Eiser heeft de minister op 16 augustus 2024 in gebreke gesteld, maar heeft meer dan twee weken gewacht met het indienen van beroep. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de minister niet tijdig heeft beslist.
De rechtbank heeft besloten om geen zitting te houden, omdat dit in deze zaak niet nodig is. De rechtbank legt de minister een termijn van acht weken op om een nader gehoor af te nemen en binnen acht weken na dat gehoor een besluit op de aanvraag bekend te maken. Tevens wordt er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de minister deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten, vastgesteld op € 437,50, omdat hij een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld.
De uitspraak is gedaan door rechter A. Skerka en is openbaar gemaakt op 11 november 2024. De rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen de gestelde termijnen te handelen, en als de minister dit niet doet, moet hij de dwangsom betalen. Eiser heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, en de rechtbank heeft de zaak verder behandeld zonder dat partijen zijn uitgenodigd voor een zitting.