ECLI:NL:RBDHA:2024:18713

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
14 november 2024
Zaaknummer
NL24.20646
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag machtiging voor voorlopig verblijf

In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. H.T. Gerbrandy, beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie wegens het niet tijdig beslissen op haar aanvraag van 21 december 2022 voor een machtiging voor voorlopig verblijf (mvv) als familie- of gezinslid. Eiseres heeft de minister op 5 juli 2023 in gebreke gesteld en op 16 augustus 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft eerder, op 12 december 2023, het beroep gegrond verklaard en de minister opgedragen binnen acht weken een besluit te nemen, met een dwangsom van € 100,- per dag bij overschrijding van de termijn, tot een maximum van € 7.500,-. Eiseres heeft op 13 mei 2024 opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit, waarna de rechtbank de behandeling heeft aangehouden in afwachting van een uitspraak van de meervoudige kamer op 16 augustus 2024, die ook het fifo-principe in acht nam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister niet tijdig heeft beslist en dat de maximale dwangsom inmiddels verbeurd was. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de minister opgedragen binnen vier weken na deze uitspraak alsnog een besluit te nemen, en opnieuw een dwangsom opgelegd van € 100,- per dag, met een maximum van € 7.500,-. Tevens is de minister veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 437,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.20646

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] ,

V [v-nummer] , eiseres
(gemachtigde: mr. H.T. Gerbrandy),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1.1.
Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat de minister volgens haar niet op tijd heeft beslist op de aanvraag van 21 december 2022 tot het verlenen van een machtiging voor voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid bij […] in het kader van nareis.
1.2.
Op 5 juli 2023 heeft eiseres de minister in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar aanvraag. Eiseres heeft vervolgens op 16 augustus 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
1.3.
Bij uitspraak van 12 december 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:19508)
van deze rechtbank en zittingsplaats heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigd, en de minister opgedragen binnen acht weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat de minister aan eiseres een dwangsom moet betalen van € 100,- voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7500,-. Voorts heeft de rechtbank de hoogte van de door de minister aan eiseres verschuldigde dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vastgesteld op € 1.442,- en de minister veroordeeld in de proceskosten.
1.4.
Op 13 mei 2024 heeft eiseres wederom een beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
1.5.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Bij bericht van 4 juli 2024 heeft de rechtbank de behandeling van het beroep op 9 juli 2024 aangehouden, omdat er op korte termijn een zaak door de meervoudige kamer wordt behandeld waarin dezelfde vragen aan de orde komen als in onderhavige zaak.
1.6.
Op 16 augustus 2024 heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats uitspraak gedaan (ECLI:NL:RBDHA:2024:13031).
1.7.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek zonder nadere zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank ziet aanleiding om dit verzoek toe te wijzen. Eiseres hoeft dus geen griffierecht te betalen.
3. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
4. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
5. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:673), volgt dat wanneer de wettelijke termijn voor het nemen van een besluit is verstreken, in beginsel een ingebrekestelling is vereist in het geval dat tegen het niet tijdig nemen van een besluit (voor de eerste maal) beroep wordt ingesteld bij de bestuursrechter. Uit voornoemde uitspraak volgt ook dat wanneer de bestuursrechter een termijn heeft gesteld en het bestuursorgaan zich, in weerwil van het gezag van deze rechterlijke uitspraak, daaraan niet houdt, een nieuwe ingebrekestelling niet is vereist.
6. De rechtbank stelt vast dat de bij uitspraak van 12 december 2023 van deze rechtbank en zittingsplaats opgelegde beslistermijn is verstreken. Op 6 februari 2024 diende de minister uiterlijk een besluit te nemen. De minister heeft hieraan niet voldaan. De volledige rechterlijke dwangsom is volgelopen op 21 april 2024. Op het moment van indienen van het beroep op 13 mei 2024 was ook de aan de uitspraak verbonden maximale rechterlijke dwangsom van € 7.500,- verbeurd. Verder zijn wederom meerdere maanden verstreken en heeft de minister nog steeds geen besluit op de aanvraag van eiseres bekend gemaakt.
7. Het beroep is daarom gegrond.
8. De meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, heeft bij uitspraak van 16 augustus 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:13031) geoordeeld dat bij het bepalen van een nieuwe beslistermijn rekening moet worden gehouden met het in de gegeven omstandigheden noodzakelijk geachte ‘first in first out’ (hierna: fifo)-principe van de minister. Dit leidt ertoe dat de rechtbank in beginsel een termijn van 90 dagen oplegt, te rekenen vanaf het moment dat de aanvraag gelet op het fifo-principe ter hand wordt genomen. De minister heeft in het verweerschrift van 27 juni 2024 aangegeven dat de aanvraag van eiseres naar verwachting in juli 2024 in behandeling wordt genomen. De rechtbank acht het daarom niet onmogelijk voor de minister binnen vier weken een besluit te nemen. Dit betekent dat de minister binnen vier weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken.
9. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de minister een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door de minister. Daarbij geldt opnieuw een maximum van € 7.500,-.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt, de minister binnen vier weken na bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit moet nemen en aan de minister een dwangsom wordt opgelegd.
11. De rechtbank veroordeelt de minister in door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt de minister op om binnen vier weken na bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
- bepaalt dat de minister aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,- ;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Derks, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie
op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.