In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. G.J. van der Graaf, beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser heeft zijn aanvraag op 22 maart 2023 ingediend, en de minister had uiterlijk zes maanden na ontvangst van de aanvraag moeten beslissen. Deze termijn is echter met negen maanden verlengd, waardoor de beslissing pas na de ingebrekestelling van eiser op 2 augustus 2024 kon worden verwacht. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep van eiser ontvankelijk en gegrond is, omdat de minister niet binnen de gestelde termijn heeft beslist.
De rechtbank heeft besloten dat de minister binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit moet nemen. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de minister deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-. Eiser heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 437,50, omdat hij juridische bijstand heeft ingeschakeld voor het indienen van het beroepschrift. De uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, en is openbaar gemaakt op 25 september 2024.