ECLI:NL:RBDHA:2024:1868

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 februari 2024
Publicatiedatum
16 februari 2024
Zaaknummer
NL23.37989
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag met betrekking tot Kroatië en het interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft vastgesteld dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag, en het bestreden besluit dateert van 1 december 2023. De rechtbank heeft het beroep op 2 februari 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eiser als de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser heeft aangevoerd dat er geen vertrouwen kan worden gesteld in Kroatië vanwege meldingen van pushbacks en mishandeling. Echter, de rechtbank stelt vast dat Kroatië met de aanvaarding van het terugnameverzoek heeft toegezegd de asielaanvraag in behandeling te nemen, en dat er geen aanknopingspunten zijn dat Dublinclaimanten in Kroatië te maken hebben met pushbacks. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij daadwerkelijk slachtoffer is geweest van een pushback.

De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die aanleiding zouden moeten geven voor de staatssecretaris om de aanvraag inhoudelijk te behandelen. Eiser heeft niet aangetoond dat bij overdracht aan Kroatië een schending van artikel 4 van het Handvest dreigt. Daarom is er geen reden om de behandeling van het beroep aan te houden in afwachting van prejudiciële vragen over het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er wordt geen vergoeding van proceskosten toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.37989

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. P.H. Hillen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Hartog).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft vastgesteld dat Kroatië verantwoordelijk is voor het in behandeling nemen van de aanvraag. Het besluit van de staatssecretaris (het bestreden besluit) dateert van 1 december 2023.
2. De rechtbank heeft het beroep op 2 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De uitkomst hiervan is dat het beroep ongegrond zal worden verklaard. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het bestreden besluit in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. [1] Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
5. Eiser voert aan dat ten aanzien van Kroatië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, omdat er sprake is van pusbacks. Hierbij wordt verwezen naar de prejudiciële vragen over de deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [3] Eiser is daarnaast zelf ook slachtoffer geworden van een pushback: hij is door de Kroatische autoriteiten mishandeld en na afname van vingerafdrukken zonder een vervolg van de asielprocedure afgezet op een treinstation. Verweerder had gelet op de eerdere ervaringen van eiser in Kroatië, op grond van artikel 17 van de Dublinverordening de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag aan zich moeten trekken. Hierbij verwijst hij naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem van 11 oktober 2023. [4]
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Niet in geschil is dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming.
7. De Kroatische autoriteiten hebben met de aanvaarding van het terugnameverzoek toegezegd dat zij eisers asielaanvraag in behandeling zullen nemen. Daarbij zijn zij gebonden aan de Europese asielrichtlijnen en internationale verplichtingen. De Afdeling [5] heeft in haar uitspraak van 13 september 2023 [6] bevestigd dat in het geval van Kroatië wordt uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Daarbij heeft de Afdeling overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn dat Dublinclaimanten in Kroatië te maken hebben met pushbacks. Eiser heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt.
8. Voor zover eiser stelt dat hij eerder in Kroatië slachtoffer is geweest van een pushback, overweegt de rechtbank dat uit zijn verklaringen tijdens het aanmeldgehoor niet is af te leiden dat hij in Kroatië de asielprocedure heeft willen doorlopen. Hij heeft verklaard dat hij op het treinstation is afgezet, nadat hij zijn vingerafdrukken had afgestaan. Eiser heeft daarnaast verklaard dat hij geen asielaanvraag heeft ingediend. [7] Eiser heeft hiermee niet aannemelijk gemaakt dat hij daadwerkelijk slachtoffer is geweest van een pushback. In zoverre is er dan ook geen aanleiding voor de conclusie dat overdracht aan Kroatië van onevenredige hardheid getuigt.
9. Voor zover eiser daarnaast heeft verklaard over mishandeling door de Kroatische autoriteiten, leidt dat evenmin tot de conclusie sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn om de aanvraag inhoudelijk te behandelen. Verweerder heeft er in dat verband terecht op gewezen dat niet is gebleken dat eiser hier niet over had kunnen klagen in Kroatië. Verweerder heeft daarom geen aanleiding hoeven zien toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
10. Nu eiser in het algemeen, noch voor hem persoonlijk aannemelijk heeft gemaakt dat bij overdracht een schending van artikel 4 van het Handvest dreigt, is er geen reden om de behandeling van het beroep aan te houden in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen van de zittingsplaats 's-Hertogenbosch over de deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser kan worden overgedragen aan Kroatië. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Uitspraak van Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Den Bosch van 15 juni 2023, ECLI:NL:RBDHA:2022:5724.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.Aanmeldgehoor Dublin, pagina 6.