In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan op 2 oktober 2024 in het kader van een beroep dat eiser heeft ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Asiel en Migratie. Eiser had op 25 augustus 2024 beroep ingesteld, omdat verweerder niet binnen de gestelde termijn van acht weken had beslist op zijn aanvraag, zoals eerder bepaald in een uitspraak van 10 mei 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat de rechterlijke dwangsom inmiddels volledig is verbeurd en dat verweerder nog steeds geen besluit heeft genomen. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de termijn voor het nemen van een besluit is overschreden.
De rechtbank heeft verweerder een termijn van zes weken opgelegd om alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken. Tevens is er een dwangsom van € 200,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft ook bepaald dat eiser recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 437,50. Deze uitspraak benadrukt de verplichting van bestuursorganen om tijdig te beslissen op aanvragen en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichtingen.