In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. E.W.M. ter Meulen-Mouwen, beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser heeft zijn aanvraag op 14 april 2023 ingediend, en de minister had uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag moeten beslissen. De termijn is echter met negen maanden verlengd, en eiser heeft de minister op 25 juli 2024 in gebreke gesteld, nadat de termijn was verstreken. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep ontvankelijk en gegrond is, omdat de minister niet tijdig heeft beslist.
De rechtbank heeft besloten om geen zitting te houden, aangezien dit in deze zaak niet nodig is. De rechtbank legt de minister een beslistermijn van acht weken op om alsnog een besluit te nemen op de aanvraag. Dit is langer dan de gebruikelijke termijn van twee weken, omdat de rechtbank rekening houdt met de noodzaak voor zorgvuldige besluitvorming en het feit dat eiser al een gehoor heeft gehad.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de minister een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten, vastgesteld op € 437,50, omdat hij juridische bijstand heeft ingeschakeld voor het indienen van het beroepschrift. De uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, en is openbaar gemaakt op 3 oktober 2024.