ECLI:NL:RBDHA:2024:18654
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van de Dublinverordening met betrekking tot Kroatië
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 6 november 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, die stelt de Syrische nationaliteit te hebben, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag echter niet in behandeling genomen, omdat Kroatië als verantwoordelijk land is aangemerkt op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft verzocht om een voorlopige voorziening, maar de rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is.
De rechtbank overweegt dat eiser geen asiel heeft aangevraagd in Kroatië en dat hij dit land enkel als doorreisland beschouwt. Eiser stelt dat hij in Kroatië onterecht is gearresteerd en mishandeld, en dat hij geen toegang heeft gehad tot opvang of rechtsbijstand. De rechtbank concludeert echter dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht aan Kroatië een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank wijst erop dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat betekent dat men ervan uitgaat dat EU-lidstaten hun verplichtingen nakomen.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt. Eiser kan binnen zes weken verzet aantekenen tegen deze uitspraak.