ECLI:NL:RBDHA:2024:18652
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag op grond van de Dublin-overeenkomst
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 16 september 2024, waarin de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling is genomen. De minister heeft dit besluit genomen op basis van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. Nederland heeft een verzoek om overname gedaan, dat door Duitsland is aanvaard. De rechtbank heeft het beroep op 8 oktober 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister. Na de zitting heeft de rechtbank het onderzoek heropend om eiser in de gelegenheid te stellen te reageren op nieuwe stukken van de minister, waarna het onderzoek op 4 november 2024 is gesloten.
De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit zorgvuldig tot stand is gekomen. Eiser heeft aangevoerd dat hij niet is uitgenodigd voor een gehoor en dat hij het voornemen niet persoonlijk heeft ontvangen. De rechtbank stelt vast dat de toenmalige gemachtigde van eiser het voornemen heeft ontvangen en dat de uitnodigingen voor de gehoren op de juiste wijze zijn bekendgemaakt. Eiser heeft niet tijdig bezwaar gemaakt tegen het ontbreken van een uitnodiging voor een gehoor, wat zijn eigen verantwoordelijkheid is. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft aangenomen dat eiser geen bezwaren had tegen de overdracht naar Duitsland, aangezien hij deze bezwaren niet heeft geuit tijdens de gehoren.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het besluit om de asielaanvraag niet in behandeling te nemen in stand blijft. Eiser mag worden overgedragen aan Duitsland en krijgt geen proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, en is openbaar gemaakt op 5 november 2024.