ECLI:NL:RBDHA:2021:3945

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
20 april 2021
Zaaknummer
NL20.8996
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Luxemburg en indirect refoulement

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 maart 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Gambiaanse nationaliteit hebbende persoon, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Luxemburg verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, welke door de voorzieningenrechter op 2 juni 2020 werd toegewezen.

Eiser voerde aan dat hij niet op de hoogte was van het voornemen van de staatssecretaris om zijn aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat zijn adreswijziging niet aan zijn gemachtigde was doorgegeven. Hij stelde dat Luxemburg zijn asielaanvraag had afgewezen en dat hij niet terug kon naar zijn land van herkomst vanwege het risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Eiser betoogde verder dat de overdracht aan Luxemburg niet mogelijk was vanwege de coronamaatregelen.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris op de juiste wijze het voornemen had verzonden en dat de toezending aan de gemachtigde van eiser als geldig werd beschouwd. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de garanties van Luxemburg met betrekking tot de behandeling van de asielaanvraag en dat de coronamaatregelen geen onrechtmatige vaststelling van Luxemburg als verantwoordelijke lidstaat met zich meebrachten. Uiteindelijk werd het beroep van eiser ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.8996

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H. van der Wal),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 9 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Luxemburg verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft bij uitspraak van 2 juni 2020 het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Gambiaanse nationaliteit te bezitten. Hij heeft op 16 december 2019 een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw [1] . Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Luxemburg een verzoek om terugname gedaan. Luxemburg heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser voert aan dat hij het voornemen en de brief van zijn gemachtigde te laat heeft ontvangen, doordat de wijziging van zijn adres niet aan zijn gemachtigde is doorgegeven. Daardoor is geen zienswijze ingediend. Verder voert eiser aan dat Luxemburg zijn asielaanvraag heeft afgewezen en hem terug wil sturen naar Italië, waar eiser gedurende twee jaar zonder opvang, medische verzorging en geldelijke ondersteuning gedwongen heeft verbleven. Eiser kan niet terugkeren naar zijn land van herkomst, omdat hij daar het risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [3] . Verweerder dient de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. Tot slot stelt eiser dat het niet is toegestaan om hem over te dragen aan Luxemburg, omdat de grenzen vanwege het coronavirus zijn gesloten. Eiser is niet getest op het coronavirus en niet duidelijk is of hij besmettelijk is voor anderen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet is bestreden dat verweerder het voornemen aan eisers gemachtigde heeft verzonden en dat het voornemen door eisers gemachtigde is ontvangen. De toezending van het voornemen aan de gemachtigde van eiser moet worden beschouwd als toezending aan eiser als zodanig. Het voornemen is daarmee op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt. Dat het voornemen eiser niet zou hebben bereikt, is niet aan verweerder te wijten. Het is immers de verantwoordelijkheid van eiser zelf om zijn gemachtigde van zijn adreswijziging op de hoogte te stellen.
5. Met het claimakkoord hebben de autoriteiten van Luxemburg gegarandeerd dat de asielaanvraag van eiser inhoudelijk zal worden behandeld in overeenstemming met de geldende Europese richtlijnen. De garantie van Luxemburg om het asielverzoek in behandeling te nemen omvat ook de verantwoordelijkheid dat een eventuele uitzetting niet in strijd met het verbod van (indirect) réfoulement zal zijn. Eiser heeft niet met documenten of verklaringen aannemelijk gemaakt dat er aanleiding is om eraan te twijfelen dat Luxemburg zijn verplichtingen in dit verband zal nakomen. Indien eiser meent dat Luxemburg zijn verplichtingen jegens hem niet naleeft, dient eiser bij de (hogere) autoriteiten aldaar te klagen. Niet gebleken is dat die mogelijkheid voor eiser niet bestaat.
6. De uitbraak van het coronavirus is een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel. Het maakt de vaststelling van Luxemburg als verantwoordelijke lidstaat niet onrechtmatig en staat er niet aan in de weg dat, als dat beletsel is opgeheven, eiser in beginsel alsnog kan worden overgedragen. Dat eiser niet is getest op het coronavirus, maakt dat niet anders.
7. Gelet op het bovenstaande heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om de behandeling van de asielaanvraag aan zich te trekken met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele rechten.