ECLI:NL:RBDHA:2024:18648

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 november 2024
Publicatiedatum
13 november 2024
Zaaknummer
NL24.40965
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van bewaring en terugkeerbesluit van Algerijnse vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd door de Minister van Asiel en Migratie aan een Algerijnse vreemdeling. De maatregel van bewaring was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De vreemdeling had op 20 september 2024 een asielaanvraag ingediend, maar deze aanvraag op 24 september 2024 weer ingetrokken. De rechtbank heeft beoordeeld of de bewaring rechtmatig was en of de minister de juridische grondslag van de bewaring had moeten wijzigen na de intrekking van de asielaanvraag. De rechtbank concludeert dat de minister niet verplicht was om de grondslag te wijzigen, omdat de intrekking van de asielaanvraag door de vreemdeling zelf de noodzaak daartoe verviel. De rechtbank heeft vastgesteld dat het terugkeerbesluit van 21 februari 2024 voldeed aan de wettelijke eisen en dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende gemotiveerd waren. Het beroep van de vreemdeling is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 1 november 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.40965
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V- [V nummer] : 2943707896, eiser (gemachtigde: mr. A.G. Kleijweg),

en
de Minister van Asiel en Migratie, de minister (gemachtigde: mr. N. Schoonbrood).

Procesverloop

Bij besluit van 20 september 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
De minister heeft de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw van de bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 28 oktober 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen I. Zyad. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de bewaring van eiser rechtmatig is.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1998.
Terugkeerbesluit
2. Eiser heeft inhoudelijke gronden aangevoerd tegen het opgelegde terugkeerbesluit van 21 februari 2024. De gronden zien op de vraag of het terugkeerbesluit rechtmatig is, waarbij eiser heeft gewezen op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 17 oktober 20241.
1. ECLI:EU:C:2024:892.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) (ECLI:NL:RVS:2023:4578) blijkt dat de bewaringsrechter zich niet mag uitlaten over de rechtmatigheid van een terugkeerbesluit. De bewaringsrechter moet wel controleren of voorafgaand aan, dan wel gelijktijdig met, de maatregel van bewaring een terugkeerbesluit is opgelegd. Er moet een besluit zijn dat als terugkeerbesluit is aan te merken en waarop de bewaring kan worden gebaseerd. Deze toets komt erop neer dat de bewaringsrechter controleert of het besluit voldoet aan de specifieke vereisten die aan een terugkeerbesluit worden gesteld. Vereist is dat wordt vastgesteld dat het verblijf van de vreemdeling onrechtmatig is of onrechtmatig wordt verklaard, dat er een terugkeerverplichting wordt opgelegd of vastgesteld en dat daarbij een land of landen van terugkeer worden vermeld. De bewaringsrechter moet daarnaast toetsen of een terugkeerbesluit voldoet aan de algemene vereisten van een besluit, zoals bedoeld in artikel 1:3, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4. De rechtbank stelt vast dat het terugkeerbesluit voldoet aan de hiervoor genoemde eisen. Het terugkeerbesluit van 21 februari 2024 bevindt zich in het dossier. Hierin staat vermeld dat eiser onrechtmatig verblijf heeft in Nederland en dat hij verplicht is om binnen 4 weken terug te keren naar Algerije. Verder voldoet het besluit aan de vereisten van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De rechtbank komt dan ook niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van deze beroepsgrond.

Omzetting van de maatregel

5. Eiser stelt dat er tijdens de bewaring een periode is geweest waarin hij zonder grondslag in bewaring heeft gezeten. Daartoe voert eiser aan dat hij op 20 september 2024 in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, onder a van de Vw. Op 23 september 2024 heeft eiser een asielaanvraag ingediend en op 24 september 2024 heeft eiser zijn asielaanvraag weer ingetrokken. Volgens eiser had de minister de maatregel op grond van de asielaanvraag om moeten zetten naar artikel 59b van de Vw en daarna weer terug moeten omzetten naar artikel 59, eerste lid, onder a van de Vw. Omdat de minister dit niet binnen de werkbare termijn van twee dagen heeft gedaan is er, volgens eiser, sprake van een schending van artikel 5 van het EVRM.
6. De rechtbank volgt de stelling van eiser niet. Uit de door de minister aangehaalde Afdelingsuitspraak (ECLI:NL:RVS:2024:2245) blijkt dat de minister twee dagen heeft om de juridische grondslag van de bewaring te wijzigen. Door het eigen handelen van eiser, namelijk het intrekken van de asielaanvraag binnen deze twee dagen termijn, verviel ook de noodzaak voor de minister om de juridische grondslag te wijzigen. Artikel 59, eerste lid, onder a van de Vw bleef hierdoor de juiste grondslag. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser niet een periode zonder juridische grondslag in bewaring heeft gezeten en de minister in deze situatie de maatregel niet hoefde om te zetten. De beroepsgrond slaagt niet.

Gronden van de maatregel van bewaring

7. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op
vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
8. Eiser heeft de zware en lichte gronden van de maatregel niet betwist. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de zware en lichte gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen.
Ambtshalve toetsing
9. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van R.A. Oelen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
01 november 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.