ECLI:NL:RBDHA:2024:18637

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2024
Publicatiedatum
13 november 2024
Zaaknummer
NL24.37534
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling asielaanvraag van een statushouder met minderjarige kinderen en de belangen van deze kinderen in het licht van artikel 3 IVRK

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 12 november 2024, wordt het beroep van eiseres, een vrouw van Afghaanse nationaliteit, tegen de niet-ontvankelijk verklaring van haar asielaanvraag beoordeeld. Eiseres, die samen met haar drie minderjarige kinderen asiel heeft aangevraagd, is statushouder in Italië. De rechtbank behandelt de zaak in het kader van het bestuursrecht en vreemdelingenrecht, waarbij de belangen van de minderjarige kinderen centraal staan. De rechtbank oordeelt dat de minister van Asiel en Migratie onvoldoende rekening heeft gehouden met deze belangen bij de beslissing om de asielaanvraag niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank stelt vast dat de minister niet voldoende heeft gemotiveerd hoe de belangen van de kinderen zijn gewogen, vooral gezien de kwetsbare situatie van eiseres en haar kinderen, die te maken hebben gehad met huiselijk geweld en andere ernstige omstandigheden. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de belangen van de minderjarige kinderen. Tevens wordt de minister veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.37534

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiseres,

geboren op [geboortedatum] ,
van Afghaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.M. Suurmeijer),
mede namens haar minderjarige kinderen:

[naam] ,

geboren op [geboortedatum] ,
van Afghaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
en

[naam] ,

geboren op [geboortedatum] ,
van Afghaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer] ,
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. K. Jansen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de niet-ontvankelijk verklaring van haar asielaanvraag op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw [1] met het bestreden besluit van 20 september 2024. Eiseres moet onmiddellijk naar Italië gaan.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met zaaknummer NL24.37535, op
5 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar gemachtigde, de gemachtigde van de minister. Tevens was een tolk aanwezig.

Wat voorafging aan het bestreden besluit

2. Eiseres heeft op 6 augustus 2024 asiel aangevraagd, mede namens haar minderjarige kinderen. Uit Eurodac is gebleken dat eiseres sinds 27 juli 2022 internationale bescherming heeft in Italië, geldig tot 17 oktober 2027.
2.1.
De minister heeft daarom het asielverzoek van eiseres met het bestreden besluit van 20 september 2024 niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres internationale bescherming heeft in Italië. Volgens de minister heeft eiseres een zodanige band met Italië dat het voor haar redelijk is om daar naar toe te gaan [2] . De minister gaat er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanuit dat Italië de verplichtingen uit het Vluchtelingenverdrag, artikel 3 van het EVRM [3] en artikel 3 van het Antifolterverdrag [4] naleeft. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat Italië deze verplichtingen in haar geval niet nakomt. Bij voortkomende problemen dient eiseres zich te wenden tot de (hogere) Italiaanse autoriteiten.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de niet-ontvankelijk verklaring van de asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3.1.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit bevat namelijk een motiveringsgebrek, omdat het bestreden besluit, bezien in het licht van artikel 3 van het IVRK [5] , er geen blijk van geeft dat de minister zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van de minderjarige kinderen van eiseres. De minister moet daarom een nieuw besluit nemen en dient daarbij rekening te houden met deze uitspraak. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Eiseres is statushouder in Italië. Dat wordt door partijen niet betwist.
Slaagt het beroep op artikel 3 van het IVRK?
5. Eiseres stelt dat in alle zaken waarin kinderen betrokken zijn op grond van artikel 3 van het IVRK het belang van de kinderen voorop gesteld moet worden bij de besluitvorming. In het geval van eiseres is dat samen met haar minderjarige kinderen. De kinderen zijn in Italië onderdeel van een gezin geweest waar huiselijk geweld heeft plaatsgevonden. De minister heeft niet onderbouwd hoe het belang van de minderjarige kinderen in de besluitvorming is gewogen. Eiseres is momenteel zwanger. De zwangerschap is het resultaat van verkrachting door haar echtgenoot die haar mishandelde. Hij woont momenteel nog in Italië. Ter zitting is op dit punt nader aangevuld dat het besluit impliceert dat eiseres het risico loopt om terug te moeten keren naar haar echtgenoot in Italië, samen met haar minderjarige kinderen (en het ongeboren kind). Eiseres bevindt zich, samen met haar kinderen, in een kwetsbare situatie. Daarom kan van haar niet verlangd worden om terug te keren naar Italië.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt. Ter zitting is door minister in dit verband naar voren gebracht dat erkend wordt dat niet met zoveel woorden overwegingen zijn gewijd aan de belangen van de minderjarige kinderen van eiseres en artikel 3 van het IVRK, maar dat wel is overwogen dat eiseres, bij terugkeer naar Italië, als statushouder aldaar haar rechten dient te effectueren bij de (hogere) autoriteiten, nu niet is gebleken dat dit bij voorbaat zinloos of onmogelijk zou zijn. Daarmee zijn volgens de minister de belangen van de minderjarige kinderen gegeven en beoordeeld. Hierbij is mede van belang, zo stelt de minister, dat de belangen van eiseres nauw samenhangen met de belangen van haar minderjarige kinderen en dat het besluit ziet op eiseres en haar kinderen. Dit standpunt van de minister volgt de rechtbank, gelet op wat hierna wordt overwogen, niet.
5.2.
Artikel 3 van het IVRK heeft rechtstreekse werking in zoverre dat het ertoe strekt dat bij alle maatregelen de belangen van het betrokken kind dienen te worden betrokken. Artikel 3 van het IVRK is, gelet op de formulering ervan, geen norm die zonder nadere uitwerking in nationale wet- en regelgeving door de rechter direct toepasbaar is. Wel dient de bestuursrechter in dit verband te toetsen, of het bestuursorgaan zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van het kind en aldus bij de uitoefening van zijn bevoegdheden binnen de grenzen van het recht is gebleven. Deze toets heeft een terughoudend karakter.
5.3.
Eiseres stelt terecht dat uit het bestreden besluit, mede gelet op de door de minister daarop gegeven toelichting op de zitting, blijkt dat de minister zich onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van haar minderjarige kinderen. Dit klemt temeer nu de minister de door eiseres gestelde gebeurtenissen, te weten de mishandeling, de verkrachting en het huiselijk geweld door haar echtgenoot (momenteel nog verblijvend in Italië), waardoor eiseres in een kwetsbare situatie verkeert, niet bestrijdt. Op dit punt bevat het bestreden besluit een motiveringsgebrek.
5.4.
Bovendien volgt de rechtbank eiseres in haar betoog dat zij bij terugkeer naar Italië het risico loopt om weer terug te moeten gaan naar haar echtgenoot, samen met haar kinderen. De rechtbank wijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 24 juni 2022 [6] waarin is overwogen dat statushouders na zes maanden geen recht meer hebben op ondersteuning in eerste levensbehoeften, volledig op zichzelf aangewezen zijn bij het zoeken naar huisvesting en meestal pas na jaren van verblijf en na registratie op een adres in aanmerking komen voor sociale huisvesting en inkomensondersteuning. Dat eiseres het als statushouder in Italië ook moeilijk heeft gehad op het gebied van huisvesting blijkt ook uit haar eigen verklaringen [7] . Ter zitting heeft eiseres ook gesteld dat de zes maanden al verstreken zijn en dat ze bij terugkeer in onzekerheid zal verkeren over een te verkrijgen woning waardoor ze een groter risico loopt om met haar kinderen terug te moeten keren naar haar echtgenoot. Dit is onvoldoende weersproken door de minister. De minister heeft de moeilijke, kwetsbare positie van eiseres, als statushouder in Italië, als (zwangere) vrouw met twee minderjarige kinderen, met een in Italië verblijvende, gewelddadige echtgenoot, ook in het bestreden besluit onvoldoende onderkend. Dat de Afdeling in diverse uitspraken (waaronder de hiervoor genoemde uitspraak) heeft geoordeeld dat statushouders bij terugkeer naar Italië geen reëel risico lopen om in een situatie die in strijd is met artikel 3 van het EVRM terecht te komen, maakt het vorenstaande niet anders. Een belangenafweging op dit punt, ten aanzien van de minderjarige kinderen en de situatie van eiseres, was daarom noodzakelijk. Nu de minister op grond van artikel 3 van het IVRK gehouden is speciale aandacht te besteden aan de belangen van het kind, is de rechtbank van oordeel dat de onduidelijkheid over de positie van eiseres en haar kinderen bij terugkeer naar Italië ook onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank zal daarom het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen, omdat het besluit niet berust op een deugdelijke motivering. De rechtbank vernietigt het besluit daarom wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb [8] .
5.5.
De rechtbank komt niet toe aan de beoordeling van het standpunt van de minister dat eiseres terecht is tegengeworpen dat zij in Italië onvoldoende pogingen heeft gedaan om de rechten die bij haar positie als statushouder horen te effectueren. Die vraag komt pas aan de orde als is vastgesteld dat eiseres niet alleen juridisch, maar ook feitelijk over dergelijke mogelijkheden beschikt. Zoals hiervoor is overwogen, bestaat hierover thans nog onvoldoende duidelijkheid.

Conclusie en gevolgen

6. De minister heeft de aanvraag ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De minister dient een nieuw besluit te nemen en dient daarbij rekening te houden met deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van maximaal zes weken.
6.1.
De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het besluit van 20 september 2024;
 draagt de minister op binnen zes weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiseres, met inachtneming van deze uitspraak;
 veroordeelt de minister tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
mr.F. Aissa, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie
op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, Vw, in samenhang met artikel 3.106a, tweede en derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
3.Het verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijk en onterende behandeling of bestraffing.
5.Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind.
7.Zie vanaf bld. 8 van het gehoor bescherming EU, EER of Zwitserland.
8.Algemene wet bestuursrecht.