In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 7 april 2022. De minister heeft eiser op 6 december 2022 laten weten dat de asielaanvraag zal worden behandeld in de nationale procedure. Eiser heeft de minister bij brief van 24 juli 2024 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op de aanvraag en heeft op 11 september 2024 beroep ingesteld. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn van 15 maanden na de datum van de verantwoordelijkheid van Nederland voor de asielaanvraag is verstreken. Eiser heeft de minister rechtsgeldig in gebreke gesteld en meer dan twee weken zijn verstreken. Het beroep is daarom kennelijk gegrond. De rechtbank legt de minister een rechterlijke dwangsom op, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b van de Awb, en bepaalt dat de minister alsnog een besluit bekend dient te maken op de asielaanvraag van eiser.
De rechtbank oordeelt dat in gevallen waarin de bovengrens van 21 maanden is overschreden, de minister binnen acht weken op de asielaanvraag dient te beslissen. Bijzondere omstandigheden zijn niet gebleken die aanleiding geven om van deze termijn af te wijken. De rechtbank legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.