ECLI:NL:RBDHA:2024:18623

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
NL24.35451
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag

In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 7 april 2022. De minister heeft eiser op 6 december 2022 laten weten dat de asielaanvraag zal worden behandeld in de nationale procedure. Eiser heeft de minister bij brief van 24 juli 2024 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op de aanvraag en heeft op 11 september 2024 beroep ingesteld. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn van 15 maanden na de datum van de verantwoordelijkheid van Nederland voor de asielaanvraag is verstreken. Eiser heeft de minister rechtsgeldig in gebreke gesteld en meer dan twee weken zijn verstreken. Het beroep is daarom kennelijk gegrond. De rechtbank legt de minister een rechterlijke dwangsom op, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b van de Awb, en bepaalt dat de minister alsnog een besluit bekend dient te maken op de asielaanvraag van eiser.

De rechtbank oordeelt dat in gevallen waarin de bovengrens van 21 maanden is overschreden, de minister binnen acht weken op de asielaanvraag dient te beslissen. Bijzondere omstandigheden zijn niet gebleken die aanleiding geven om van deze termijn af te wijken. De rechtbank legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.35451

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiser,

(gemachtigde: mr. H. Meijerink),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 7 april 2022.
1.1.
De minister heeft eiser op 6 december 2022 laten weten dat de asielaanvraag zal worden behandeld in de nationale procedure.
1.2.
Eiser heeft de minister bij brief van 24 juli 2024 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op de aanvraag.
1.3.
Eiser heeft op 11 september 2024 beroep ingesteld.
2. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Beoordeling door de rechtbank

3. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
4. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald, dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend, zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken, nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
5. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) moet de minister binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen. Op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw kan de termijn, als bedoeld in het eerste lid, met ten hoogste negen maanden worden verlengd, indien een groot aantal vreemdelingen tegelijk een aanvraag indient waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden.
6. De beslistermijn na een Dublin-claim vangt op grond van artikel 42, zesde lid, van de Vw aan op de datum dat wordt vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek.
7. Eiser heeft de aanvraag ingediend op 7 april 2022. Bij brief van 6 december 2022 heeft de minister eiser bericht dat hij in de nationale procedure wordt opgenomen. De rechtbank stelt vast dat Nederland op 6 december 2022 verantwoordelijk is geworden voor de asielaanvraag van eiser. De beslistermijn is daarmee gestart op 6 december 2022. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn van 15 maanden na deze datum is verstreken, dat eiser de minister rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien meer dan twee weken zijn verstreken.
8. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
9. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank gelet op de jurisprudentie hierover alleen een rechterlijke dwangsom opleggen [1] en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b van de Awb bepalen dat de minister alsnog een besluit bekend dient te maken op de asielaanvraag van eiser. In de uitspraak van 8 juli 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het 8+8-wekenmodel passend geacht [2] .
10. De rechtbank is van oordeel dat in de gevallen waarin, zoals hier, de bovengrens van 21 maanden vanaf de datum van het indienen van de asielaanvraag is overschreden in beginsel een kortere termijn dan volgens het 8+8-wekenmodel dient te worden gegeven om een beslissing te nemen op de asielaanvraag. Anderzijds blijft het van belang dat de beslissing op zorgvuldige wijze wordt genomen. De rechtbank zal daarom tot uitgangspunt nemen dat de minister in zo’n geval binnen acht weken op de asielaanvraag dient te beslissen. Bijzondere omstandigheden kunnen voor de rechtbank aanleiding zijn om van dit uitgangspunt af te wijken door de minister een andere termijn te geven. In dit geval is niet gebleken van dergelijke omstandigheden. De rechtbank acht het niet onmogelijk voor de minister om op zorgvuldige wijze binnen acht weken een besluit te nemen. Dit betekent dat de minister binnen acht weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken.
11. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de minister een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door de minister. Daarbij geldt een maximum van € 7.500,-.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt, de minister een termijn van acht weken krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan de minister een dwangsom wordt opgelegd.
13. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op binnen acht weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.C. Drenten-Boon, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.