In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, die stelt dat verweerder niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. Eiser heeft zijn aanvraag op 25 september 2023 ingediend, en verweerder heeft de ontvangst hiervan bevestigd op 26 september 2023. De beslistermijn bedraagt 90 dagen, maar verweerder heeft deze termijn met drie maanden verlengd. Eiser heeft verweerder op 10 april 2024 in gebreke gesteld, wat na het verstrijken van de beslistermijn gebeurde. De rechtbank oordeelt dat het beroep terecht is ingediend en gegrond is, omdat verweerder niet tijdig een besluit heeft genomen.
De rechtbank bepaalt dat verweerder alsnog binnen twee weken na verzending van de uitspraak een besluit moet nemen. In dit geval is het passend om te bepalen dat verweerder binnen acht weken na verzending van de uitspraak moet beslissen. Indien verweerder binnen deze termijn besluit tot nader onderzoek, moet het besluit binnen twintig weken na verzending van de uitspraak bekend worden gemaakt. De rechtbank legt ook een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten, die op € 437,50 wordt vastgesteld, en verweerder moet het door eiser betaalde griffierecht van € 187,- vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, en is openbaar gemaakt op 4 oktober 2024. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit en draagt verweerder op om binnen de gestelde termijnen een besluit op de aanvraag bekend te maken.