In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 2 oktober 2024 een beschikking gegeven in een procedure over gezamenlijke toegang van ouders tot hun minderjarige kind, [minderjarige 1]. De moeder verzocht om vervangende toestemming voor verhuizing van [minderjarige 1] naar [woonplaats 1] en om vaststelling van de hoofdverblijfplaats bij haar. De vader voerde verweer en wenste dat [minderjarige 1] bij hem in [woonplaats 2] zou blijven wonen. De ouders hebben gezamenlijk gezag over [minderjarige 1], die geboren is op [geboortedag 1] 2020. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de affectieve relatie tussen de ouders, de huidige zorgregeling en de noodzaak van stabiliteit voor [minderjarige 1]. De rechtbank oordeelde dat de moeder niet voldoende had onderbouwd waarom [minderjarige 1] naar [woonplaats 1] zou moeten verhuizen. De rechtbank heeft het verzoek van de moeder om vervangende toestemming voor de verhuizing afgewezen en bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de vader zal zijn. De zorgregeling is vastgesteld, waarbij [minderjarige 1] drie van de vier weken bij de moeder zal zijn van vrijdag na schooltijd tot zondag 18.00 uur, en de ouders de kosten van de procedure zelf dragen.