ECLI:NL:RBDHA:2024:18388

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 augustus 2024
Publicatiedatum
8 november 2024
Zaaknummer
C/09/650852 / FA RK 23-5127
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning van een Amerikaanse beslissing inzake familierechtelijke betrekkingen en geboorteakte in het kader van internationaal draagmoederschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 augustus 2024 een beschikking gegeven in het kader van internationaal draagmoederschap. Verzoekers, een echtpaar dat gebruik heeft gemaakt van een draagmoederschapstraject in de Verenigde Staten, hebben verzocht om erkenning van een Amerikaanse rechterlijke beslissing en de bijbehorende geboorteakte van hun kind, [minderjarige 1]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Amerikaanse beslissing, die de familierechtelijke betrekkingen tussen verzoekers en [minderjarige 1] vaststelt, van rechtswege in Nederland kan worden erkend. Dit is gebaseerd op de voorwaarden van het Nederlandse recht, waarbij de rechtbank concludeert dat er geen strijd is met de Nederlandse openbare orde. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de Amerikaanse geboorteakte, waarop verzoekers als ouders zijn vermeld, vatbaar is voor opname in het register van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage. De rechtbank gelast de ambtenaar van de burgerlijke stand om deze akte in te schrijven en een latere vermelding van de Amerikaanse beslissing toe te voegen aan de geboorteakte. Tevens is vastgesteld dat verzoekers gezamenlijk belast zijn met het gezag over [minderjarige 1]. De rechtbank heeft het verzoek tot adoptie afgewezen, omdat dit niet meer aan de orde was na de erkenning van de Amerikaanse beslissing.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 23-5127
Zaaknummer: C/09/650852
Datum beschikking: 15 augustus 2024

Beschikking op het op 7 juli 2023 ingekomen verzoekschrift van:

[verzoeker] en [verzoekster] ,

hierna gezamenlijk: verzoekers of wensouders, dan wel afzonderlijk verzoeker en verzoekster,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. J.H. van der Tol te Amsterdam.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage,

zetelend te ’s-Gravenhage,
hierna de ambtenaar.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift, met bijlagen;
- de brief van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 25 juli 2023;
- de brief van de ambtenaar van 30 augustus 2023;
- de brief van verzoekers van 11 september 2023;
- de brief van verzoekers, ingekomen op 16 november 2023, met bijlagen;
- de brief van de ambtenaar van 19 december 2023;
- de brief van de Raad van 3 januari 2024, met als bijlage het rapport van de Raad van 2 januari 2024 met kenmerk KZ-1-5RGPQO5;
- de brief van verzoekers van 12 januari 2024;
- de brief van de ambtenaar van 15 februari 2024;
- de brief van de ambtenaar van 17 juni 2024.
Op 4 juli 2024 is de zaak op de zitting van de meervoudige kamer van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: verzoekers en hun advocaat. Verzoekers werden bijgestaan door een tolk, H. Abdulla. Namens de Raad was [naam] aanwezig. De ambtenaar heeft bij brief van 17 juni 2024 aangegeven niet op de zitting te zullen verschijnen.
Na de zitting heeft de rechtbank het volgende stuk ontvangen:
- de brief van verzoekers, ingekomen op 8 juli 2024, met bijlagen.

Verzoek

Het verzoek – zoals dat nu luidt – strekt ertoe dat de rechtbank:
voor recht de rechtsgeldigheid verklaart van de overgelegde geboorteakte van de
minderjarige [minderjarige 1] (hierna ook: [minderjarige 1] ) – naar de
rechtbank begrijpt dus voor recht te verklaren dat de overgelegde geboorteakte waarop de wensouders als ouders staan geregistreerd voor erkenning in aanmerking komt en naar zijn aard vatbaar is voor opneming in de Nederlandse registers van de burgerlijke stand en de ambtenaar gelast de Amerikaanse geboorteakte van [minderjarige 1] , op te nemen in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand –;
voor recht verklaart dat op grond van de beslissing van 5 december 2022 van de
“Superior Court of the State of California, County of San Diego”, Verenigde Staten van Amerika (hierna ook: VS), de familierechtelijke betrekkingen uit hoofde van afstamming tussen verzoekers en [minderjarige 1] zijn vastgesteld en van rechtswege in Nederland kunnen worden erkend en dat verzoekers met het gezag over hun zoon zijn belast en de ambtenaar gelast aantekeningen daarvan te maken in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand;
Voorwaardelijk:
de adoptie door verzoekster van [minderjarige 1] uitspreekt;
in alle gevallen:
een aantekening in het gezagsregister gelast waaruit blijkt dat verzoekers zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] ;
een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.

Feiten

- Verzoekers zijn op [trouwdatum] 2015 in [plaatsnaam 1] met elkaar gehuwd.
- Verzoeker heeft de Franse nationaliteit. Verzoekster heeft de Nederlandse en Iraanse nationaliteit.
- Verzoekers zijn de ouders van:
[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 1] 2016 te [geboorteplaats 1] .
- Verzoekers hadden een grote wens om hun gezin uit te breiden. Deze kinderwens konden verzoekers niet op eigen kracht verwezenlijken. Zij hebben toen gekozen voor een hoogtechnologisch draagmoederschap.
- De draagmoeder is [draagmoeder] , geboren op [geboortedatum 2] 1991 te [geboorteplaats 2] , VS. Zij is Amerikaans burger en is ongehuwd.
- Voor het draagmoederschapstraject is gebruikgemaakt van de organisatie ‘San Diego Fertility Center’, VS.
- Verzoekers en de draagmoeder hebben een ‘Gestational Surrogacy Agreement’ opgesteld, welke door verzoekers is ondertekend op 25 januari 2022 en door de draagmoeder op 28 januari 2022.
-De draagmoeder is na een ivf-behandeling in verwachting geraakt. Er is daarbij een embryo bij de draagmoeder geplaatst, waarbij er gebruik is gemaakt van een zaadcel van verzoeker en een eicel van verzoekster. Dit blijkt uit de op
15 september 2022 bij de ‘Superior Court of the State of California, County of San Diego’, VS, afgelegde ‘declaration of Brooke Frieman, M.D., in support of Application for Entry of a Judgment Establishing Parent-Child Relationship’.
- Op 5 december 2022 heeft de ‘Superior Court of the State of California, County of San Diego’, VS, een ‘judgement establishing parent-child relationship’ gegeven, voorzien van apostille:
(…)
“IT IS HEREBY ORDERED, ADJUDGED AND DECREED AS FOLLOWS:
1. Petitioner [verzoekster] , whose maiden name is [verzoekster] , has judgment in that Petitioner [verzoekster] is declared to be a genetic and legal parent of any child delivered by Respondent [draagmoeder] after April 6, 2022, and before February 6, 2023.
2. Petitioner [verzoeker] has judgment in that Petitioner [verzoeker] is declared to be a genetic and legal parent of any child delivered by Respondent [draagmoeder] after April 6, 2022, and before February 6, 2023.
3. Respondent [draagmoeder] , whose maiden name is [draagmoeder] , is declarednotto be a legal parent of any child delivered by her after April 6, 2022, and before February 6, 2023.
(…)5. Legal and physical custody of any child delivered by Respondent [draagmoeder] after April 6, 2022, and before February 6, 2023 shall be with Petitioners [verzoekster] and [verzoeker] .
6. Financial responsibility (including but not limited to all medical expenses) for any child delivered by Respondent [draagmoeder] after April 6, 2022, and before February 6, 202 shall be with Petitioners and shall in no way be the responsibility of Respondent.
(…)”.
- Op [datum] 2022 is uit de draagmoeder te [plaatsnaam 2] , Californië, [minderjarige 1] geboren.
- Verzoekers hebben als productie 7 een, van apostille voorziene, geboorteakte overgelegd waarop als vader verzoeker is opgenomen en als moeder de draagmoeder. Nadien hebben verzoekers een, van apostille voorziene, geboorteakte overgelegd waarop verzoekers als ouders zijn opgenomen. Een en ander is op basis van voormelde beslissing van 5 december 2022 opgemaakt.
- Op 18 februari 2023 heeft de draagmoeder een, van apostille voorziene, en bij een notaris afgelegde ‘declaration of Surrogate Mother’ ondertekend. Zij verklaart hierin onder meer het volgende:
(…)- My genetic material was not used in the creation of the embryo which was transferred to me and resulted in the pregnancy of this child. This embryo was created by combining an egg retrieved from [verzoekster] with the sperm of [verzoeker] .
- On [datum] , 2022 1 gave birth to [minderjarige 1] . After the birth the child went under the care of their parents.
- During pregnancy father " [verzoeker] " recognized the baby at the municipality in the Netherlands as the father with my consent;
- I recognize [verzoekster] and [verzoeker] as the legal parents of the child and I do not desire to be the legal parent off the child;
- I hereby give my consent for the parents to travel to The Netherlands with [minderjarige 1] and register [minderjarige 1] at their home address in The Netherlands;
- I recognize the fact that it is in the best interest of the child to allow [verzoekster] and [verzoeker] to have the sole physical custody and legal parental authority of the child.
- I hereby consent with the requests which [verzoekster] and [verzoeker] will file at the court in The Netherlands in order for them to both be registered as legal parents over [minderjarige 1] in The Netherlands.”.
- Uit een overgelegd DNA-onderzoek van DDC blijkt dat de waarschijnlijkheid van het vaderschap van verzoeker over [minderjarige 1] 99.999999999% is. Uit een overgelegd DNA-onderzoek van Verilabs blijkt dat met een waarschijnlijkheid van meer dan 99.99% is aangetoond dat verzoekster de biologische moeder is van [minderjarige 1] . Beide verzoekers zijn dus genetisch verwant aan het kind.
- Verzoekers verzorgen en voeden [minderjarige 1] sinds zijn geboorte op.

Beoordeling

Rechtsmacht
De rechtbank heeft op grond van artikel 3 onder a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) rechtsmacht om van de verzoeken kennis te nemen, nu verzoekers hun woonplaats in Nederland hebben.
Positie draagmoeder
De draagmoeder kan in beginsel als belanghebbende als bedoeld in artikel 798 Rv worden aangemerkt. Zij is in eerste instantie dan ook door de rechtbank opgeroepen. De rechtbank zal de draagmoeder evenwel niet meer als belanghebbende aanmerken. Dit gelet op de hierboven vastgestelde feiten, waaronder de ondertekende ‘declaration of Surrogate Mother’ van de draagmoeder waarin zij kort gezegd heeft verklaard dat zij wensouders als de juridische ouders erkent, dat het in het belang van [minderjarige 1] is dat wensouders de enige juridische ouders zijn en dat zij instemt met de verzoeken die wensouders bij de rechtbank in Nederland zullen doen om hun juridisch ouderschap in Nederland geregistreerd te krijgen. De rechtbank zal daarom geen afschrift van de uitspraak aan de draagmoeder toesturen.
De verzoeken onder I. en II.: verklaring voor recht buitenlandse geboorteakte, erkenning buitenlandse beslissing en het gelasten van de ambtenaar
De rechtbank ziet aanleiding om eerst de Amerikaanse beslissing te beoordelen.
Erkenning van de Amerikaanse beslissing
Toepasselijk recht
Nu primair wordt verzocht om de buitenlandse beslissing in Nederland te erkennen, zal de rechtbank het Nederlandse recht toepassen.
Juridisch kader
De rechtbank dient te beoordelen of de uit de Amerikaanse uitspraak voortvloeiende, uit hoofde van afstamming vastgestelde, familierechtelijke rechtsbetrekkingen hier te lande van rechtswege kunnen worden erkend. De rechtbank zal in dit kader de in boek 10 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geplaatste erkenningsregeling naar analogie toepassen op de afstammingsrechtelijke gevolgen van draagmoederschap.
Op grond van artikel 10:100 lid 1 BW wordt een buitenslands tot stand gekomen onherroepelijke rechterlijke beslissing waarbij familierechtelijke betrekkingen uit hoofde van afstamming zijn vastgesteld of gewijzigd in Nederland van rechtswege erkend, tenzij:
a. er voor de rechtsmacht van de rechter kennelijk onvoldoende aanknoping bestond
met de rechtssfeer van dat land;
b. aan die beslissing kennelijk geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging
is voorafgegaan, of
c. de erkenning van die beslissing kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde.
De erkenning van de beslissing kan, ook wanneer daarbij een Nederlander betrokken is, niet wegens onverenigbaarheid met de openbare orde worden geweigerd op de enkele grond dat daarop een ander recht is toegepast dan uit deze titel zou zijn gevolgd (lid 2).
Uitgangspunt van de wet is dus dat de Amerikaanse beslissing waarbij familierechtelijke betrekkingen uit hoofde van afstamming zijn vastgesteld tussen verzoekers en [minderjarige 1] , wordt erkend. Dit is slechts anders als er voor de rechtsmacht van de rechter kennelijk onvoldoende aanknoping bestond met de rechtssfeer van dat land, aan de beslissing geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging is voorafgegaan of de erkenning van de beslissing onverenigbaar is met de openbare orde.
Nu het draagmoederschap in de Verenigde Staten van Amerika heeft plaatsgevonden en de draagmoeder daar ook woont, kan niet worden geoordeeld dat er voor de rechtsmacht van de Amerikaanse rechter kennelijk onvoldoende aanknoping bestond. De rechtbank is, gelet op de inhoud van de Amerikaanse beslissing, bovendien van oordeel dat sprake is geweest van behoorlijk onderzoek en rechtspleging. In deze zaak gaat het daarom om de vraag of de openbare orde zich verzet tegen erkenning van de in het buitenland tot stand gekomen familierechtelijke betrekkingen zoals vastgesteld in de Amerikaanse beslissing.
Openbare orde exceptie: zorgvuldig draagmoederschapstraject?
De rechtbank acht het in het kader van de openbare-ordetoets van belang om te oordelen of het in het buitenland gevolgde traject van draagmoederschap zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Dit gelet op de ingrijpende gevolgen van draagmoederschap voor de rechten en verplichtingen van zowel [minderjarige 1] , de draagmoeder als de wensouders in kwestie. Nu de wensouders in de Amerikaanse beslissing als de ouders van [minderjarige 1] zijn aangemerkt en hij vanaf de geboorte bij de wensouders verblijft en door hen wordt verzorgd en opgevoed, dient hierbij naar het oordeel van de rechtbank met name te worden gekeken of de belangen van [minderjarige 1] en de draagmoeder voldoende in acht zijn genomen. Hierbij zijn van belang de aanbevelingen van de Staatscommissie Herijking Ouderschap, zoals opgenomen in het adviesrapport ‘Kind en ouders in de 21e eeuw’ van 7 december 2016, en de door het kabinet in zijn brief van 12 juli 2019 (kamerstukken TK 2018/2019, 33836, nr. 45) geformuleerde waarborgen om het traject zorgvuldig en transparant te laten verlopen en zoveel mogelijk rechtszekerheid te bieden aan de draagmoeder, de wensouders en het kind. Daarbij is de aanbeveling en het voornemen dat indien aan deze waarborgen wordt voldaan, de wensouders direct op de geboorteakte van het kind worden vermeld.
Hieruit volgt dat het voor kinderen van groot belang is om te (kunnen) achterhalen uit wie zij zijn geboren, van wie zij genetisch afstammen en onder welke omstandigheden zij zijn ontstaan en geboren. Het recht van het kind om zijn of haar afstamming te kennen, is een mensenrecht dat is opgenomen in artikel 7 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK).
Op grond van de overgelegde stukken komt de rechtbank tot het oordeel dat het draagmoederschapstraject dat verzoekers in de VS hebben doorlopen zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Verzoekers hebben bij het realiseren van hun ouderschapswens gebruik gemaakt van een draagmoederschapstraject in Californië, VS, waar draagmoederschap is toegestaan. Voor de conceptie hebben verzoekers en de draagmoeder afspraken gemaakt. Die afspraken zijn vastgelegd in de ‘Gestational Surrogacy Agreement’. De naam van de draagmoeder en haar contactgegevens zijn bekend. Verzoekers hebben verklaard dat zij nog veelvuldig contact met haar hebben en dat zij bij mijlpalen van [minderjarige 1] foto’s aan haar sturen. Zij willen ook graag dat de draagmoeder hen komt bezoeken in Nederland.
De draagmoeder heeft juridisch advies ontvangen en voor haar was medische zorg geregeld.
De rechtbank stelt vast dat bij de behandeling gebruik is gemaakt van een eicel van verzoekster en een zaadcel van verzoeker. Uit het overgelegde DNA-onderzoek blijkt dat de waarschijnlijkheid van het vaderschap van verzoeker en het moederschap van verzoekster over [minderjarige 1] meer dan 99.99% is. In dit geval is er dus sprake van een genetische band van het kind met beide verzoekers. De ontstaansgeschiedenis van [minderjarige 1] is op termijn voor hem volledig te achterhalen. Hiermee wordt voldoende voorzien in het recht van het kind om zijn afstamming te kennen, zoals opgenomen in artikel 7 IVRK.
Gebleken is dat op grond van de beslissing van de ‘Superior Court of the State of California, County of San Diego’, VS, van 5 december 2022 is bepaald dat de draagmoeder niet de juridische ouder is, dat het juridisch ouderschap van verzoekers is vastgesteld en dat is bepaald dat
“legal and physical custody of any child delivered by Respondent [draagmoeder] after April 6, 2022, and before February 6, 2023 shall be with Petitioners [verzoekster] and [verzoeker] ”,een en ander in overeenstemming met de wetgeving van Californië, VS
.De rechtbank kwalificeert deze Amerikaanse beslissing als een ‘ontkenning van het moederschap’ van de draagmoeder en een vaststelling van het ouderschap van verzoekers met gezagsrechten. Hoewel de Nederlandse wet niet de ontkenning van het moederschap kent van de moeder, uit wie het kind geboren is (de ‘geboortemoeder’), kent de wet wel de mogelijkheid om de familierechtelijke betrekking met de geboortemoeder te beëindigen, namelijk langs de weg van adoptie. Het enkele feit dat een beslissing van een buitenlandse rechter niet overeenstemt met bepalingen uit het Nederlands recht, is onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van onverenigbaarheid met de openbare orde.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de Amerikaanse beslissing in Nederland kan worden erkend. Dit verzoek onder II. zal dan ook worden toegewezen.
Verklaring voor recht buitenlandse geboorteakte
Toepasselijk recht
Nu primair wordt verzocht om voor recht te verklaren dat de buitenlandse geboorteakte voor erkenning in aanmerking komt en naar zijn aard vatbaar is voor opneming in het register van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage, zal de rechtbank het Nederlandse recht toepassen.
Juridisch kader
Op grond van artikel 1:26 lid 1 BW kan een ieder die daarbij een gerechtvaardigd belang heeft de rechtbank verzoeken een verklaring voor recht af te geven dat een op hem betrekking hebbende, buiten Nederland opgemaakte akte of gedane uitspraak overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie is opgemaakt of gedaan en naar zijn aard vatbaar is voor opneming in een Nederlands register van de burgerlijke stand.
Het belang van het verzoek is erin gelegen dat verzoekers in Nederland als de wettige ouders van [minderjarige 1] zullen worden erkend en geregistreerd. Dit is een gerechtvaardigd belang zodat aan verzoekers een beroep op artikel 1:26 BW toekomt.
Erkenning Amerikaanse geboorteakte
Ook voor de vraag of de Amerikaanse geboorteakte erkend kan worden, zal de rechtbank de in boek 10 BW geplaatste erkenningsregeling naar analogie toepassen. De rechtbank zal hierbij uitgaan van de (vervangende) geboorteakte waarin verzoekers als ouders zijn opgenomen.
In artikel 10:101 lid 1 BW is, voor zover hier van belang, de in artikel 10:100 leden 1, onder b en c, 2 en 3 BW opgenomen erkenningsregeling van overeenkomstige toepassing verklaard op buitenslands tot stand gekomen rechtsfeiten of rechtshandelingen, waarbij familierechtelijke betrekkingen zijn vastgesteld of gewijzigd, die zijn neergelegd in een door een bevoegde instantie overeenkomstig de plaatselijke voorschriften opgemaakte akte.
De rechtbank stelt vast dat voor [minderjarige 1] een Amerikaanse (vervangende) geboorteakte is opgemaakt, waarin de wensouders – overeenkomstig de Amerikaanse beslissing – als ouders zijn opgenomen. Niet in geschil is dat dit door een bevoegde instantie overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is gedaan. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten voor het oordeel dat aan deze rechtshandelingen geen behoorlijk onderzoek is voorafgegaan. Daarom gaat het ook ten aanzien van de Amerikaanse geboorteakte om de vraag of erkenning van de uit de Amerikaanse geboorteakte voortvloeiende afstammingsrelaties kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde, zoals bedoeld in artikel 10:100 lid 1 sub c BW.
Openbare orde exceptie?
De rechtbank stelt het volgende voorop. De uitzondering dat er sprake is van kennelijke onverenigbaarheid met de openbare orde, zoals opgenomen in artikel 10:100 lid 1 sub c BW mag niet snel worden aangenomen. De exceptie van de Nederlandse openbare orde – waaronder kunnen worden verstaan de beginselen van waarden van juridische, sociale of morele aard, die in de eigen rechtsorde fundamenteel worden geacht – mag slechts als ultimum remedium worden ingezet. Met andere woorden: er moet sprake zijn van zulke fundamentele waarden, waarmee dat toepasselijke buitenlands recht strijdig is, dat dit recht niet wordt toegepast. Bij fundamentele waarden en normen uit de Nederlandse rechtsorde moet bijvoorbeeld worden gedacht aan het beginsel van non-discriminatie, de gelijke behandeling van man en vrouw en het recht op bescherming van het privé- en gezinsleven. Daarom wordt alleen in uitzonderlijke gevallen een beroep op de openbare orde gegrond geacht. De invulling van de vraag of sprake is van strijd met de openbare orde wordt bovendien beïnvloed door ontwikkelingen in de maatschappij en de rechtspraak.
Uit de Memorie van Toelichting,
Kamerstukken II1995/96, 24649, nr. 3(hierna: MvT), blijkt dat de wetgever destijds, bij het bepalen van de term ‘moeder’ van het kind ook heeft stilgestaan bij de bijzondere wijzen van voortplanting. De MvT zegt daarover op pagina 7:

De moeder van het kind is de vrouw die het kind heeft gebaard, ook als het genetische materiaal waaruit het kind is ontstaan, niet van haar afkomstig is. Het gaat mij te ver om, nu er technische mogelijkheden tot embryodonatie zijn voor alle gevallen het vaste uitgangspunt ten aanzien van het moederschap te vervangen door een vermoeden van moederschap dat zonodig door de vrouw die het kind heeft gebaard of het kind en eventueel door de vader kan worden ontkracht. Het gegeven dat de vrouw op deze wijze een kind wilde krijgen, de zwangerschap en de geboorte vormen voor deze opvatting voldoende grondslag.” Er is destijds, dus al in 1995, door de wetgever nagedacht over een mogelijkheid om het vaste uitgangspunt dat de moeder van het kind altijd de vrouw is uit wie het kind geboren is, te verlaten. Daar is weliswaar vanaf gezien, maar het idee dat de moeder een ander kan zijn, was geaccepteerd.
De genetische verbanden en het dragen van een kind zijn, mede vanwege de mogelijkheden tot IVF, los van elkaar komen te staan. Het familierecht was en is echter nog steeds voor een groot deel gebaseerd op het idee van een traditioneel gezin. Hierin is met de invoering van de Wet lesbisch ouderschap en de Wet evaluatie openstelling huwelijk en geregistreerd partnerschap in 2014 enige verandering gebracht. In het BW is echter tot op heden nog geen artikel te vinden over het draagmoederschap. Nederland heeft lange tijd een consistent ontmoedigingsbeleid gevoerd ter zake het draagmoederschap. Volgens het kabinet was het draagmoederschap een ongewenst verschijnsel vanwege emotionele problemen voor de draagmoeder door de afstand van het kind, identiteitsproblemen voor het kind, verstoring van het hechtingsproces en het risico dat het kind tussen wal en schip raakt, indien wensouders vóór de geboorte terugkomen op hun intentie. Aan de Staatscommissie Herijking Ouderschap is gevraagd om na te denken over de vraag of draagmoederschap meer of anders zou moeten worden geregeld. Dit in reactie op de maatschappelijke en medisch-technologische veranderingen. De Staatscommissie heeft in het eerder genoemde Rapport ‘Kind en ouders in de 21ste eeuw’ hierover een aanbeveling gedaan. De rechtbank toetst op dit moment ook al of de buitenlandse draagmoederschapstrajecten voldoen aan de door de Staatscommissie genoemde voorwaarden.
Hoewel destijds is afgezien van het aanpassen van de wet, worden wel al stappen gezet om dat later mogelijk alsnog te doen, ingegeven door de toename van het aantal kinderen dat geboren wordt middels hoogtechnologisch draagmoederschap. Op dit moment is er een wetsvoorstel aanhangig, namelijk het ‘Wetsvoorstel Wet kind, draagmoederschap en afstamming’ (36390). De rechtbank verwijst in dit kader ook naar de Memorie van Toelichting behorende bij dit wetsvoorstel. Hierin wordt een regeling getroffen waarin de wensouders vanaf de geboorte als ouders op de geboorteakte staan vermeld. In de toelichting wordt vermeld dat de Nederlandse openbare orde zich niet langer verzet tegen het niet vermeld staan van een geboortemoeder op de geboorteakte. Wel moet de identiteit van de geboortemoeder op termijn voor het betrokken kind te achterhalen zijn. Dit geldt ook voor de overige gegevens betreffende de genetische afstamming, zoals die van de eiceldonatrice, als daarvan sprake is.
Uit het voorgaande blijkt dat ook in Nederland de opvattingen over wie als ouder op een geboorteakte moet worden vermeld zijn veranderd en dat wordt gewerkt aan een wetsvoorstel dat het mogelijk maakt dat – net zoals op de vervangende geboorteakte van [minderjarige 1] – op de geboorteakte geen geboortemoeder staat, maar in haar plaats een wensouder. Dat alleen al is naar het oordeel van de rechtbank voldoende om te oordelen dat een dergelijke geboorteakte niet strijdig is met de Nederlandse openbare orde.
Dit alles maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de (vervangende) geboorteakte van [minderjarige 1] , met de daarin vastgelegde familierechtelijke betrekkingen uit hoofde van afstamming, van rechtswege in Nederland kan worden erkend.
Amerikaanse geboorteakte vatbaar voor opname in de registers van de burgerlijke stand?
Verzoekers verzoeken om voor recht te verklaren dat de geboorteakte waarop zij als wensouders staan geregistreerd vatbaar is voor opname in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage.
De rechtbank stelt vast dat verzoekers op zitting hun verzoek hebben aangepast en nu verzoeken de ambtenaar te gelasten de (vervangende) geboorteakte waarop zij als ouders staan geregistreerd op te nemen in het daartoe bestemde register van de burgerlijke stand. De ambtenaar was op zitting niet aanwezig. De rechtbank stelt evenwel vast dat de ambtenaar in zijn eerdere stukken al is ingegaan op de inschrijfbaarheid van de geboorteakte waarop de wensouders staan geregistreerd. De rechtbank stelt dan ook vast dat de ambtenaar met de wijziging van het verzoek niet in zijn belang wordt geschaad en dat behandeling hiervan niet in strijd is met de goede procesorde.
De ambtenaar voert verweer tegen de opname van deze geboorteakte in het register van de burgerlijke stand. De ambtenaar stelt samengevat dat de Amerikaanse geboorteakte waarin verzoekers als ouders staan vermeld naar zijn aard niet vatbaar is voor opneming in het register van de burgerlijke stand. Volgens de ambtenaar dienen namelijk alle stappen die zijn gezet binnen het draagmoederschapstraject eveneens tot uitdrukking te komen in de Nederlandse registers, zoals ook bepaald in de wettelijke bepalingen van Boek 1 BW en het Besluit Burgerlijke Stand (BBS). De ambtenaar wijst ter onderbouwing van zijn standpunt op de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 26 juli 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:1399. Verder stelt de ambtenaar dat de dwingende voorschriften voor de opmaak van de akten zich verzetten tegen inschrijving van deze geboorteakte.
De rechtbank volgt het betoog van de ambtenaar niet en overweegt daartoe als volgt.
Artikel 1:22 BW en het daarmee door de ambtenaar vermelde artikel 43 BBS zien op in Nederland op te maken (dan wel opgemaakte) akten van geboorte en niet op de inschrijving van een buitenlandse geboorteakte. Immers, daarop is artikel 46 BBS van toepassing.
Artikel 46 BBS luidt als volgt:

De akte van inschrijving van een buiten Nederland opgemaakte akte van geboorte of van de rechterlijke beschikking, bedoeld in artikel 25f van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, vermeldt, voor zover deze aan het in te schrijven stuk kunnen worden ontleend, de in artikel 43 genoemde gegevens.
In de akte van inschrijving van een buiten Nederland opgemaakte akte van geboorte dienen dus de in artikel 43 BBS genoemde gegevens te worden opgenomen, maar slechts voor zover deze aan het in te schrijven stuk, in deze dus de Amerikaanse geboorteakte, kunnen worden ontleend. Uit de Amerikaanse (vervangende) geboorteakte blijkt geen geboortemoeder. Deze gegevens kunnen daaraan dan ook niet worden ontleend. De ambtenaar heeft dus geen verplichting om “
de geslachtsnaam en de voornamen van de moeder uit wie het kind is geboren”, zoals in artikel 43 BBS wordt bepaald, op de akte van inschrijving van de Amerikaanse geboorteakte te vermelden.
Het Gerechtshof Den Haag overweegt in de door de ambtenaar genoemde uitspraak dat inschrijving ertoe zou leiden dat geconcludeerd zou kunnen worden dat de wensouder(s) vanaf de geboorte de juridische ouder(s) is/zijn, wat onjuist is en dat het in het belang van de minderjarige is dat alle stappen die zijn gezet binnen het draagmoederschapstraject tot uitdrukking komen in de Nederlandse registers, zodat deze op latere leeftijd voor het kind kenbaar zijn.
Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat bij inschrijving van een buitenlandse geboorteakte alle stappen die zijn gezet binnen het draagmoederschapstraject ook tot uitdrukking komen in de Nederlandse registers, zodat deze stappen voor de kinderen op latere leeftijd kenbaar zijn. Zo wordt melding gemaakt van de buitenlandse beslissingen, maar ook van de onderhavige beslissing van de Nederlandse rechtbank. Deze uitspraken worden ook bewaard door de rechtbank, waarbij de zaken uiteindelijk worden opgenomen in het Nationaal Archief, zodat het kind inzage in de Nederlandse uitspraak kan vragen en zijn afstamming kan achterhalen, ook waar het de eiceldonatrice betreft, dus de persoon van wie het kind daadwerkelijk genetisch afstamt.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat juist bij inschrijving van de buitenlandse geboorteakte aan het door het Gerechtshof genoemde bezwaar tegemoet wordt gekomen. Immers, bij inschrijving van een buitenlandse geboorteakte kunnen alle stappen die zijn gezet in het draagmoederschapstraject door het betreffende kind worden achterhaald. De in dat kader op te maken Nederlandse akte van inschrijving vermeldt namelijk ook de buitenlandse beslissingen die aan de in te schrijven akte ten grondslag liggen alsmede de beschikking waarbij die inschrijving is gelast. Daarmee worden de door het Gerechtshof geuite zorgen weggenomen.
Daarbij merkt de rechtbank nog op dat met de wijze van registratie die door de ambtenaar wordt voorgestaan, en waarbij de draagmoeder geregistreerd wordt als ‘moeder’, gebaseerd op het beginsel ‘mater semper certa est’, voor het kind nu juist niet de volledige ontstaansgeschiedenis te achterhalen is. Immers, het kind stamt in deze hoogtechnologische draagmoederschapszaken genetisch af van een eiceldonatrice en niet van de draagmoeder.
De ambtenaar heeft erop gewezen dat de wetgever bij de invoering van BBS heeft aangegeven dat de dwingend voorgeschreven opmaak van de akte van inschrijving van een buitenlandse akte dezelfde is als die van de (Nederlandse) geboorteakte, behoudens dan de verwijzing naar het buitenlandse document. De ambtenaar meldt daarover expliciet met betrekking tot de akten van inschrijving van buitenlandse akten van geboorte, huwelijk en overlijden: “
In de artikelen 36 en 37 zijn de richtlijnen van de Aanbeveling met betrekking tot de indeling van de akten van geboorte, van huwelijk en overlijden opgenomen. Onderzocht is of het op praktische bezwaren zou stuiten om het model van de Aanbeveling eveneens te gebruiken voor de akten van inschrijving van buitenlandse akten van geboorte, van huwelijk en van overlijden. Gebleken is dat dit niet het geval is. Voorgesteld wordt dan ook in artikel 37 de richtlijnen voor de indeling mede van toepassing te doen zijn op die akten van inschrijving.”De ambtenaar leidt daaruit af dat dwingend is voorgeschreven om ook in de akte van inschrijving van een buitenlandse akte van geboorte, de geboortemoeder op te nemen. Dit zou volgens de ambtenaar voortvloeien uit de richtlijnen van de ‘Aanbeveling van de Internationale Commissie voor de Burgerlijke Stand inzake de harmonisatie van de akten’.
De rechtbank volgt dit betoog niet. Uit wat de ambtenaar naar voren heeft gebracht blijkt juist dat er geen sprake van een bewuste keuze is geweest, maar van een keuze uit praktische overwegingen, omdat er destijds geen praktische bezwaren waren om hetzelfde model te gebruiken. Voor zover een en ander nu wel op praktische bezwaren stuit, wijst de rechtbank op dat wat de Advocaat-Generaal in zijn conclusie (ECLI:NL:PHR:2022:460) bij de door deze rechtbank in het kader van draagmoederschap gestelde prejudiciële vragen onder punt 3.3. heeft opgenomen:
“Ook voor beantwoording van vraag 13 is de prejudiciële procedure niet geschikt, omdat deze vraag geen betrekking heeft op een geschil, maar op de wijze waarop de ambtenaar van de burgerlijke stand de eventueel erkende geboorteakte moet inschrijven. Overigens zie ik niet in dat wanneer de rechter oordeelt dat de buitenlandse geboorteakte (in een geval van hoogtechnologisch draagmoederschap) op grond van art. 10:101 BW voor erkenning in Nederland in aanmerking komt, de inschrijving van zo’n akte in de registers van de burgerlijke stand op problemen zal stuiten.”.
Dit staat overigens ook in het eerder gegeven advies van de Staatscommissie IPR (over de internationaal privaatrechtelijke aspecten van de aanbevelingen en voorstellen van de Staatscommissie Herijking Ouderschap in haar Rapport ‘Kind en ouders in de 21ste eeuw’) van 20 februari 2019. Op pagina 11 wordt genoemd dat bij het vaststellen van een erkenningsregeling de praktische uitvoerbaarheid niet de primaire overweging behoort te zijn.
De rechtbank merkt hierbij nog op dat zij er ambtshalve mee bekend is dat op basis van eerdere uitspraken in gelijksoortige zaken daadwerkelijk de buitenlandse akten zijn ingeschreven in het daartoe bestemde register van de burgerlijke stand conform het besluit BBS.
Uit het voorgaande volgt dat het ontbreken van de geboortemoeder op de akte niet in de weg staat aan inschrijving van de Amerikaanse geboorteakte in de registers van geboorte van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage. De akte is naar het oordeel van de rechtbank dan ook vatbaar voor opneming in dit register.
Het gelasten van de ambtenaar
Toepasselijk recht
Nu wordt verzocht de ambtenaar te gelasten de Amerikaanse geboorteakte en Amerikaanse beslissing in te schrijven in het Nederlandse register van geboorten, zal de rechtbank het Nederlandse recht toepassen.
De Amerikaanse geboorteakte
Zoals hiervoor overwogen is de rechtbank van oordeel dat de Amerikaanse (vervangende) geboorteakte waarin verzoekers als de ouders van [minderjarige 1] staan geregistreerd vatbaar is voor opneming in het register van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage. De rechtbank zal dan ook de ambtenaar op grond van artikel 1:26b BW in samenhang met artikel 1:25 BW gelasten deze in [plaatsnaam 2] , Californië, VS, opgemaakte (vervangende) geboorteakte van [minderjarige 1] in te schrijven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
De Amerikaanse beslissing
Voor wat betreft de inschrijving van de Amerikaanse beslissing bepaalt artikel 1:20b BW – voor zover hier van belang – dat op verzoek van een belanghebbende dan wel ambtshalve van akten en uitspraken die buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie zijn opgemaakt of gedaan en een overeenkomstige uitwerking hebben als de akten en rechterlijke uitspraken, bedoeld in artikel 1:20 BW, door de ambtenaar van de burgerlijke stand een latere vermelding wordt toegevoegd aan de desbetreffende in de registers van de burgerlijke stand hier te lande voorkomende geboorteakte, tenzij de Nederlandse openbare orde zich hiertegen verzet.
Zoals hiervoor is vastgesteld, betreft de Amerikaanse beslissing een ‘ontkenning van het moederschap’ van de draagmoeder en een vaststelling van het ouderschap van verzoekers over [minderjarige 1] , zodat deze beslissing overeenkomt met een Nederlandse rechterlijke uitspraak zoals bedoeld in artikel 1:20 BW. Nu deze Amerikaanse beslissing van rechtswege in Nederland kan worden erkend, dient dan ook een latere vermelding op de nog in te schrijven (vervangende) geboorteakte van [minderjarige 1] te worden gemaakt.
De rechtbank stelt vast dat de ambtenaar niet heeft betwist dat de Amerikaanse beslissing vatbaar is voor opneming in het register van geboorten van de burgerlijke stand. Uit de uitlatingen van de ambtenaar maakt de rechtbank op dat deze beslissing als latere vermelding kan worden toegevoegd aan de geboorteakte. De rechtbank zal dan ook in die zin de ambtenaar gelasten een latere vermelding te plaatsen op de (vervangende) geboorteakte van [minderjarige 1] . Voor wat betreft de wijze van vermelding van de Amerikaanse beslissing laat de rechtbank dit aan de ambtenaar om te bepalen. Door de Amerikaanse beslissing op de (vervangende) geboorteakte te vermelden, komt de (vervangende) geboorteakte daarmee in lijn met de wijze van het tot stand komen van de afstamming van [minderjarige 1] .
De rechtbank overweegt ten slotte nog het volgende.
Het gelasten van de inschrijving van de geboorteakte en de vermelding van de daaraan ten grondslag liggende Amerikaanse beslissing, is in het belang van [minderjarige 1] . Immers, uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Mennesson v. France (no. 65192/11, ECHR 185, 2014) en de ‘advisory opinion’ van het EHRM van 10 april 2019 (no. P16-2018-001) blijkt dat het EHRM het in het belang van het kind acht dat hij een juridische afstammingsband heeft met de personen die hem verzorgen en opvoeden, ook indien tussen hen geen genetische band bestaat. Daarbij acht het EHRM het in het belang van het kind dat de periode vanaf de geboorte van het kind totdat de juridische band met de wensouders is gevestigd, zo kort mogelijk is, zodat het kind minder lang in een onzekere positie verkeert, waarbij omstandigheden als (rechtmatig) verblijf bij de wensouders, nationaliteit en erfrecht een rol kunnen spelen.
Conclusie
Uit het voorgaande volgt dat de verzoeken onder I. en II. worden toegewezen.
De rechtbank komt dan ook niet meer toe aan de beoordeling van het voorwaardelijke verzoek tot adoptie onder III.
Verzoek onder IV.: aantekening in het gezagsregister
Verzoekers verzoeken de rechtbank om een aantekening te gelasten in het gezagsregister waaruit blijkt dat verzoekers zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] . Dit verzoek impliceert een verzoek van verzoekers om de Amerikaanse beslissing ten aanzien van het gezag eveneens in Nederland te erkennen.
Toepasselijk recht
Nu de beslissing niet in een EU-lidstaat is gegeven en evenmin in een staat die partij is bij het HKBV 1996, noch de verordening Brussel II-ter, noch het HKBV 1961, dient de rechtbank eerst vast te stellen welk recht van toepassing is op de vraag of de Amerikaanse gezagsbeslissing voor erkenning in aanmerking komt. In dit geval dient te worden teruggevallen op het nationale internationaal privaatrecht om de erkenningsvraag te beantwoorden. De regel omtrent de erkenning is in het Nederlandse recht ongeschreven. Zij houdt in dat een beslissing in Nederland voor erkenning in aanmerking komt indien voldaan is aan vier cumulatieve vereisten:
de bevoegdheid van de rechter die de beslissing heeft gegeven, berust op een bevoegdheidsgrond die naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar is (waarbij aansluiting kan worden gezocht bij de bevoegdheidsgronden uit de verordening Brussel IIter of het HKBV 1996);
de buitenlandse beslissing is tot stand gekomen in een gerechtelijke procedure die voldoet aan de eisen van een behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging (zoals bedoeld in artikel 6 EVRM);
de erkenning van de buitenlandse beslissing is niet in strijd met de Nederlandse openbare orde;
de buitenlandse beslissing is niet onverenigbaar met een tussen dezelfde partijen gegeven beslissing van de Nederlandse rechter, dan wel met een eerdere beslissing van een buitenlandse rechter die tussen dezelfde partijen is gegeven in een geschil dat hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust, mits die eerdere beslissing voor erkenning in Nederland vatbaar is.
De rechtbank is van oordeel dat de uitspraken van de ‘Superior Court of the State of California, County of San Diego’, VS, waarin de ouderlijke rechten van de draagmoeder zijn beëindigd en verzoekers gezamenlijk met het gezag over [minderjarige 1] zijn belast, aan alle vier de vereisten voldoen. Zoals hiervoor is overwogen, heeft het draagmoederschapstraject in de Verenigde Staten van Amerika plaatsgevonden en is de draagmoeder in de Verenigde Staten woonachtig. De bevoegdheid van de Amerikaanse rechtbank om te beslissen over het gezag berust derhalve op een bevoegdheidsgrond die naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar is. Daarnaast heeft de rechtbank hiervoor ook al overwogen dat er geen aanwijzingen zijn dat aan de Amerikaanse beslissing kennelijk geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging is voorafgegaan. Verder is niet gebleken dat de erkenning van de beslissing van de Amerikaanse rechtbank in strijd is met de Nederlandse openbare orde of dat er sprake is van tussen partijen gegeven beslissing van de Nederlandse rechter dan wel van een eerdere beslissing van een buitenlandse rechter die tussen partijen is gegeven in een geschil dat hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust.
Het voorgaande betekent dat de beslissing van de Amerikaanse rechtbank waarin verzoekers met het gezag over [minderjarige 1] zijn belast in Nederland wordt erkend.
Conclusie
Daarmee staat vast dat verzoekers gezamenlijk belast zijn met het gezag over [minderjarige 1] .
Op grond van artikel 2 aanhef en onder c van het Besluit gezagsregisters komen strikt genomen alléén buitenlandse beslissingen die van rechtswege (dus op grond van artikel 23 Haags kinderbeschermingsverdrag 1996, artikel 7 van het oudere Haags kinderbeschermingsverdrag van 1961, artikel 21 verordening Brussel II-bis of artikel 30 Brussel II ter), dus zonder dat daartoe enigerlei procedure vereist is, kunnen worden erkend, voor inschrijving in het gezagsregister in aanmerking. Uit de nota van toelichting bij het (gewijzigde) Besluit gezagsregisters volgt dat deze keuze is gemaakt, omdat in de praktijk de behoefte wordt gevoeld om ook buitenlandse beslissingen in het gezagsregister te vermelden. De reden dat alleen beslissingen die van rechtswege worden erkend in het Besluit zijn opgenomen ziet er uitsluitend op dat ten aanzien van die beslissingen geen inhoudelijke toets aangaande de erkenning hoeft te worden uitgevoerd, zodat de griffiers van de verschillende rechtbanken in staat kunnen worden geacht deze aantekening te verwerken.
In de praktijk wordt evenwel een gelijke behoefte gevoeld om buitenlandse beslissingen in het gezagsregister te vermelden waarvan de erkenning door de Nederlandse rechter is uitgesproken. Ook nadat de Nederlandse rechter in een uitspraak inhoudelijk heeft getoetst of de betreffende buitenlandse beslissing voor erkenning in aanmerking komt, kunnen de griffiers van de verschillende rechtbanken in staat worden geacht de aantekening van die buitenlandse gezagsbeslissing in combinatie met de Nederlandse erkenningsbeslissing te verwerken. De rechtbank ziet dan ook aanleiding artikel 2 aanhef en onder c van het Besluit gezagsregisters analoog toe te passen en zal de griffier gelasten om deze uitspraak, als die onherroepelijk is geworden, aan het gezagsregister toe te zenden zodat er een aantekening van de Amerikaanse beslissing van 5 december 2022 en van deze beschikking in het gezagsregister kan worden gemaakt.

Beslissing

De rechtbank:
*
verklaart voor recht dat de beslissing van de “Superior Court of the State of California, County of San Diego”, VS, van 5 december 2022, waarbij familierechtelijke betrekkingen uit hoofde van afstamming tussen verzoekers en [minderjarige 1] , geboren op [datum] 2022 te [plaatsnaam 2] , Californië, VS, zijn vastgesteld van rechtswege in Nederland worden erkend;
*
verklaart voor recht dat de Amerikaanse geboorteakte van [minderjarige 1] , geboren op [datum] 2022 te [plaatsnaam 2] , Californië, VS, waarop verzoekers als ouders worden vermeld, van rechtswege in Nederland wordt erkend en naar zijn aard vatbaar is voor opneming in het register van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage;
*
gelast de inschrijving in het register van geboorten van de gemeente ’s-Gravenhage van de door de bevoegde instantie overeenkomstig de plaatselijke voorschriften in [plaatsnaam 2] , Californië, VS, opgemaakte geboorteakte van:
- [minderjarige 1] , geboren op [datum] 2022 te [plaatsnaam 2] , Californië, VS, opgemaakt op 28 december 2022;
waarvan een fotokopie aan deze beschikking is gehecht;
*
bepaalt dat de ambtenaar op deze geboorteakte een latere vermelding plaatst van voornoemde Amerikaanse beslissing, welke beslissing de ontkenning van het moederschap van de draagmoeder betreft en de vaststelling van het ouderschap van verzoekers;
*
bepaalt dat de griffier, wanneer deze uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan het gezagsregister, om daarin aantekening te doen van de buitenlandse gezagsbeslissing van de “Superior Court of the State of California, County of San Diego”, VS, van 5 december 2022 en de beschikking van heden voor zover deze ziet op de erkenning van die Amerikaanse gezagsbeslissing en de daaruit volgende conclusie dat verzoekers met het gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] zijn belast;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M.M. Vingerling, A.M. Brakel en C.S.F. de Nijs, rechters, bijgestaan door mr. M.T.E. Krijger-van Huut als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 augustus 2024.