In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. F.J.E. Hogewind, beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser heeft zijn aanvraag op 23 juni 2023 ingediend, en de minister had uiterlijk zes maanden na ontvangst van de aanvraag moeten beslissen. Deze termijn is echter met negen maanden verlengd op basis van WBV 2023/3. Eiser heeft de minister op 25 september 2024 in gebreke gesteld, maar heeft meer dan twee weken gewacht met het indienen van beroep. De rechtbank heeft het beroep kennelijk gegrond verklaard, omdat de minister niet tijdig heeft beslist.
De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, aangezien dit in deze zaak niet nodig is. De rechtbank heeft de minister een termijn van acht weken gegeven om een nader gehoor af te nemen en binnen acht weken daarna een besluit op de aanvraag bekend te maken. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de minister deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-. Eiser heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, die door de minister moet worden betaald, vastgesteld op € 437,50.
De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf en is op 5 november 2024 openbaar gemaakt. De rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen zestien weken een besluit op de aanvraag bekend te maken, en als dit niet gebeurt, moet de minister een dwangsom betalen.