ECLI:NL:RBDHA:2024:18364

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 november 2024
Publicatiedatum
8 november 2024
Zaaknummer
24/2177
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet in behandeling nemen van paspoortaanvraag wegens onduidelijkheid over Nederlanderschap

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 7 november 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een Nederlands paspoort beoordeeld. Eiser, geboren in Nigeria, heeft de Nederlandse nationaliteit verkregen op 25 november 2002, maar is op 17 november 2008 uitgeschreven bij de gemeente Amersfoort vanwege zijn emigratie naar Nigeria. De verweerder, de minister van Buitenlandse Zaken, heeft de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen omdat niet kon worden vastgesteld of hij nog de Nederlandse nationaliteit bezit. Dit besluit is gebaseerd op artikel 15 van de Rijkswet op het Nederlanderschap, dat stelt dat een meerderjarige Nederlander die ook een andere nationaliteit bezit, zijn Nederlanderschap verliest als hij gedurende een ononderbroken periode van tien jaar buiten Nederland en de EU verblijft.

De rechtbank oordeelt dat de verweerder op goede gronden heeft gehandeld. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd om aan te tonen dat hij zijn Nigeriaanse nationaliteit heeft verloren. De rechtbank wijst erop dat het aan de aanvrager is om voldoende zekerheid te verschaffen over zijn nationaliteit. Eiser heeft enkel een verklaring van de Nigeriaanse ambassade overgelegd, maar geen andere documenten die zijn nationaliteit kunnen bevestigen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen recht heeft op een terugbetaling van griffierechten of vergoeding van proceskosten. Eiser kan wel een nieuwe aanvraag indienen met de benodigde bewijsstukken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/2177

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 november 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , Nigeria, eiser

(gemachtigde: mr. E. Tahitu),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. L.H.T. Geuzendam).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn paspoortaanvraag.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 5 december 2022 niet in behandeling genomen. Met het bestreden besluit van 13 februari 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder daarbij gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 21 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is op [geboortedatum] 1969 geboren in [geboorteplaats] , Nigeria. Bij zijn geboorte verkreeg hij de Nigeriaanse nationaliteit. Op 25 november 2002 heeft eiser ook de Nederlandse nationaliteit verkregen. Op 14 mei 2003 heeft hij een verzoek gedaan tot het doen van afstand van zijn Nigeriaanse nationaliteit. Eiser is op 17 november 2008 uitgeschreven bij de gemeente Amersfoort vanwege zijn emigratie naar Nigeria.
Verweerder heeft eisers aanvraag om een Nederlands paspoort niet in behandeling genomen omdat niet kan worden vastgesteld of belanghebbende de Nederlandse nationaliteit nog bezit.
Wat is de relevante wet- en regelgeving?
3. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Anders dan verweerder stelt, is eiser de Nigeriaanse nationaliteit verloren. Eiser heeft op 14 mei 2003 een verzoek om afstand ingediend bij de Nigeriaanse ambassade en daar zijn Nigeriaanse paspoort ingeleverd. Daarmee heeft hij al het mogelijke gedaan om afstand te doen van zijn Nigeriaanse nationaliteit. Op 25 november 2005 heeft eiser een brief van de IND ontvangen dat voor het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit verder geen actie van hem werd verwacht. [1] Het is niet aan hem om aan te tonen dat hij de Nigeriaanse nationaliteit niet meer heeft. Door de aanvraag niet in behandeling te nemen, is eiser staatloos geworden. Het bestreden besluit is volgens eiser in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank oordeelt dat verweerder op goede gronden de paspoortaanvraag niet in behandeling heeft genomen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5.1.
Iedere Nederlander heeft recht op een nationaal paspoort. [2] Een meerderjarige Nederlander die ook een andere nationaliteit bezit, verliest van rechtswege het Nederlanderschap als hij gedurende een ononderbroken periode van tien jaar hoofdverblijf heeft buiten het Koninkrijk en buiten de Europese Unie. [3] De tienjaartermijn is voor eiser op 17 november 2018 verstreken.
5.2.
Verweerder moet zich de nodige zekerheid verschaffen over de identiteit en de nationaliteit van de aanvrager van een paspoort. [4] De aanvrager kan worden verzocht om de nodige bewijsstukken over te leggen. [5] Als onzekerheid bestaat over de identiteit dan wel over het Nederlanderschap van de aanvrager wordt daarnaar een gericht onderzoek ingesteld. Dit omvat zoveel mogelijk verificatie van de identiteit dan wel de nationaliteit met behulp van door de aanvrager over te leggen documenten die zijn afgegeven door een bevoegde autoriteit, reisdocumenten die op zijn naam zijn gesteld, dan wel buitenlandse reisdocumenten waarin hij staat vermeld en eventuele andere bewijsstukken. [6]
5.3.
De rechtbank overweegt dat de wetgever een groot belang hecht aan het behoud van het vertrouwen in Nederlandse reisdocumenten, met name vanwege de onmisbare rol die deze documenten vervullen als een bewijs op het eerste gezicht van identiteit en nationaliteit. Verstrekking van Nederlandse reisdocumenten aan personen van wie de nationaliteit niet boven twijfel is verheven, ondergraaft dat vertrouwen. Op de aanvrager rust de bewijslast om voldoende zekerheid te verschaffen over het Nederlanderschap. Uit rechtspraak volgt dat als de aanvrager daar niet in slaagt, niet tot verstrekking van het paspoort kan worden overgegaan. [7]
5.4.
Naar het oordeel van de rechtbank mocht verweerder zich op het standpunt stellen dat eiser onvoldoende zekerheid heeft verschaft over zijn Nederlanderschap. Eiser heeft namelijk alleen een verklaring overgelegd van de Nigeriaanse ambassade van 14 mei 2003, waarin staat dat eiser zijn Nigeriaanse paspoort heeft ingeleverd en dat hij een aanvraag heeft gedaan om afstand te doen van zijn Nigeriaanse nationaliteit. Niet in geschil is dat de Nigeriaanse autoriteiten geen bewijs afgeven van de afgelegde afstandsverklaring. Maar dat betekent niet dat eiser in bewijsnood verkeert. Hij kan namelijk met andere documenten aantonen dat hij niet langer de Nigeriaanse nationaliteit heeft. Hij had bijvoorbeeld een verblijfsvergunning uit Nigeria kunnen overleggen, of een visum op basis waarvan hij in 2008 Nigeria is ingereisd. Dat eiser in Nigeria nooit documenten nodig heeft gehad om zijn nationaliteit aan te tonen is daarbij niet relevant. Zijn paspoortaanvraag had immers aanleiding kunnen zijn om deze documenten alsnog aan te vragen bij de Nigeriaanse autoriteiten.
5.5.
Dat eiser het Nederlanderschap heeft verkregen en dat daarvoor de verklaring van de Nigeriaanse ambassade van 14 mei 2003 wel voldoende was, leidt niet tot een ander oordeel. De aanvraag voor een Nederlands paspoort kent namelijk een eigen beoordelingskader.
5.6.
Ook het betoog van eiser dat hij nu staatloos is en dat hem daarom een Nederlands paspoort moet worden verstrekt, slaagt niet. Het bestreden besluit heeft namelijk niet tot gevolg dat de Nederlandse nationaliteit van eiser wordt ingetrokken.
Eiser is alleen van rechtswege de Nederlandse nationaliteit verloren, als hij nog over de Nigeriaanse nationaliteit beschikt. Eiser heeft de mogelijkheid tot het indienen van een nieuwe aanvraag voor een Nederlands paspoort waarbij hij met documenten aantoont dat hij de Nigeriaanse nationaliteit niet (meer) heeft, aldus verweerder op de zitting.
Dat eiser niet wist dat het Nederlanderschap van rechtswege vervalt, is niet van belang. Van Nederlanders mag namelijk, vanuit het oogpunt van eigen verantwoordelijkheid, worden verlangd dat zij zich adequaat laten voorlichten over de geldende regels over het behoud van het Nederlanderschap. [8]

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.K.S. Mollen, rechter, in aanwezigheid van mr. E. van den Nieuwendijk, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
BIJLAGE
Paspoortwet
Artikel 9
1. Iedere Nederlander heeft binnen de grenzen bij deze wet bepaald, recht op een nationaal paspoort, geldig voor tien jaren en voor alle landen.
(…)
Artikel 28
1. De in artikel 26 bedoelde autoriteit verschaft zich de nodige zekerheid over de identiteit en de nationaliteit van de aanvrager, en indien deze geen Nederlander is, tevens met betrekking tot diens verblijfstitel.
2. De aanvrager kan worden verzocht in verband met het in het eerste lid bedoelde onderzoek de nodige bewijsstukken over te leggen.
(…)
4. Bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur worden regels gesteld over de gegevens die in de aanvraag worden opgenomen en de wijze waarop dit gebeurt, over de door de betrokkene in het kader van het aanvraag- en uitgifteproces van reisdocumenten over te leggen bescheiden en de beoordeling daarvan, alsmede over de beveiliging van dit proces.
Rijkswet op het Nederlanderschap
Artikel 15 (oud)
1. Het Nederlanderschap gaat voor een meerderjarige verloren:
a. door het vrijwillig verkrijgen van een andere nationaliteit;
b. door het afleggen van een verklaring van afstand;
c. indien hij tevens een vreemde nationaliteit bezit en tijdens zijn meerderjarigheid gedurende een ononderbroken periode van tien jaar in het bezit van beide nationaliteiten zijn hoofdverblijf heeft buiten Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten, en buiten de gebieden waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie van toepassing is, anders dan in een dienstverband met Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten dan wel met een internationaal orgaan waarin het Koninkrijk is vertegenwoordigd, of als echtgenoot van of als ongehuwde in een duurzame relatie samenlevend met een persoon in een zodanig dienstverband;
d. door intrekking door Onze Minister van het besluit waarbij het Nederlanderschap is verleend, welke kan plaatsvinden, indien de betrokkene heeft nagelaten na de totstandkoming van zijn naturalisatie al het mogelijke te doen om zijn oorspronkelijke nationaliteit te verliezen;
e. door intrekking door Onze Minister van het besluit waarbij de verkrijging van het Nederlanderschap is bevestigd, welke kan plaatsvinden, indien de vreemdeling als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder e, heeft nagelaten na de verkrijging van het Nederlanderschap het mogelijke te doen om zijn oorspronkelijke nationaliteit te verliezen.
(…)
4. De periode, bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt gestuit door de verstrekking van een verklaring omtrent het bezit van het Nederlanderschap dan wel van een reisdocument, Nederlandse identiteitskaart of vervangende Nederlandse identiteitskaart in de zin van de Paspoortwet. Vanaf de dag der verstrekking begint een nieuwe periode van tien jaren te lopen.
Paspoortbesluit
Artikel 2.1. Vaststelling identiteit en Nederlanderschap
1. Voor het verkrijgen van de nodige zekerheid over de identiteit van de aanvrager, alsmede over zijn Nederlanderschap dan wel zijn behandeling als Nederlander, indien het een persoon betreft op wie de Wet betreffende de positie van Molukkers van toepassing is, wordt gebruik gemaakt van het door de aanvrager overgelegde Nederlandse reisdocument, de door de aanvrager bij de aanvraag verstrekte gegevens, alsmede van de in de basisadministratie dan wel de in het basisregister reisdocumenten opgenomen gegevens of van overige bij de tot uitreiking bevoegde autoriteit aanwezige documenten.
2. Indien onzekerheid bestaat over de identiteit dan wel over het Nederlanderschap van de aanvrager wordt daarnaar een gericht onderzoek ingesteld. Dit onderzoek omvat zoveel mogelijk verificatie van de identiteit dan wel de nationaliteit met behulp van door de aanvrager over te leggen documenten die zijn afgegeven door een bevoegde autoriteit, waaronder zijn geboorteakte, reisdocumenten die op zijn naam zijn gesteld, dan wel buitenlandse reisdocumenten waarin hij staat vermeld en eventuele andere bewijsstukken.

Voetnoten

1.Indien betrokkene heeft nagelaten na de totstandkoming van zijn naturalisatie al het mogelijke te doen om zijn oorspronkelijke nationaliteit te verliezen kan dit grond zijn voor intrekking van het Nederlanderschap. Dit volgt uit artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de RWN.
2.Artikel 9 van de Paspoortwet.
3.Artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (oud).
4.Artikel 28, eerste lid, van de Paspoortwet.
5.Artikel 28, tweede lid, van de Paspoortwet.
6.Artikel 2.1, tweede lid, van het Paspoortbesluit.
7.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 6 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1823.
8.Uitspraak van de Afdeling van 20 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1270.