In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over een beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser, vertegenwoordigd door mr. J.J. Eizenga, heeft zijn aanvraag op 16 april 2023 ingediend. De wet vereist dat verweerder binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslist, maar deze termijn is door verweerder met negen maanden verlengd. Eiser heeft verweerder op 23 juli 2024 in gebreke gesteld, maar heeft meer dan twee weken gewacht met het indienen van beroep. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist.
De rechtbank heeft besloten om geen zitting te houden, omdat dit in deze zaak niet nodig is. De rechtbank legt verweerder een beslistermijn op van zestien weken om alsnog een besluit te nemen. Daarnaast wordt verweerder opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak een nader gehoor af te nemen en binnen acht weken daarna een besluit bekend te maken. De rechtbank verbindt een dwangsom van € 100,- per dag aan het niet naleven van deze termijn, met een maximum van € 7.500,-.
Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten, vastgesteld op € 437,50, omdat hij een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld. De uitspraak is openbaar gemaakt op 1 november 2024 en is gedaan door rechter G.P. Loman in aanwezigheid van griffier L.M. Kalkman.