Op 12 februari 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een eiser die beroep had ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf voor nareis asiel en voor het verblijfsdoel 'familie en gezin'. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris niet tijdig had beslist op deze aanvraag, wat leidde tot de gegrondverklaring van het beroep. De rechtbank stelde vast dat de termijn voor het nemen van een besluit door de Staatssecretaris was overschreden en dat de eiser rechtsgeldig in gebreke was gesteld. Hierdoor was het beroep terecht ingediend en werd het als kennelijk gegrond beschouwd.
De rechtbank bepaalde dat de Staatssecretaris alsnog binnen bepaalde termijnen een besluit moest nemen. Indien de Staatssecretaris geen herstel verzuim bood en geen nader onderzoek nodig was, moest dit binnen vier weken na de uitspraak gebeuren. Bij andere scenario's, zoals het bieden van herstel verzuim of het nodig hebben van nader onderzoek, werden langere termijnen vastgesteld. Tevens werd er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn werd overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
De rechtbank kende de eiser ook een vergoeding voor de proceskosten toe, omdat hij een professionele juridische hulpverlener had ingeschakeld. De totale vergoeding voor de proceskosten werd vastgesteld op € 437,50. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde dag, en de rechtbank benadrukte dat de Staatssecretaris het door de eiser betaalde griffierecht moest vergoeden. De uitspraak bevatte ook informatie over de mogelijkheid tot verzet tegen de uitspraak.