ECLI:NL:RBDHA:2024:18146

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 november 2024
Publicatiedatum
6 november 2024
Zaaknummer
C/09/662390 / HA ZA 24-218
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over incassokosten en wettelijke handelsrente door incassobureau

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een antiquair, aangeduid als [naam], en het incassobureau Inc Zakelijk B.V. Het geschil betreft de rechtmatigheid van het inhouden van incassokosten en wettelijke handelsrente door Inc op een door de deurwaarder geïncasseerd bedrag. De eiser, [naam], vorderde een bedrag van € 178.015,00, te vermeerderen met wettelijke handelsrente, omdat hij meende dat Inc onterecht € 174.475,95 aan incassokosten had ingehouden. De rechtbank oordeelde dat de vordering van [naam] voor het grootste deel toewijsbaar was, omdat de voorwaarden waaronder de incassokosten in rekening werden gebracht niet duidelijk waren en niet overeenkwamen met de gemaakte afspraken. De rechtbank wees de vordering van Inc in reconventie af, waarbij Inc € 81.760,56 vorderde voor de bij [bedrijfsnaam] geïncasseerde wettelijke handelsrente. De rechtbank concludeerde dat de vordering van Inc niet was onderbouwd en dat de hoogte van de incassokosten niet in verhouding stond tot de verrichte werkzaamheden. De rechtbank veroordeelde Inc tot betaling van € 171.641,49 aan [naam], met wettelijke handelsrente, en legde de proceskosten op aan Inc.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel
Zaaknummer: C/09/662390 / HA ZA 24-218
Vonnis van 9 oktober 2024 (bij vervroeging)
in de zaak van
[naam], te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat: mrs. M.A. Hupkes en M.J.D. van der Veen te Amsterdam,
tegen
INC ZAKELIJK B.V., te Den Haag,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat: mr. S.K. Tuithof te Haarlem.
Partijen worden hierna [naam] en Inc genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 20 februari 2024, met producties 1 tot en met 28;
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie, met producties
1 tot en met 17;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties 18 en 19;
  • het tussenvonnis van 17 juli 2024, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de op verzoek van de rechtbank door Inc overgelegde stukken, ontvangen op 26 september 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 september 2024. Aan de hybride zitting namen (vertegenwoordigers van) partijen en hun advocaten deel. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen vragen van de rechtbank beantwoord en hun standpunten verder toegelicht. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er ter zitting is besproken. Deze aantekeningen zijn aan het griffiedossier toegevoegd.
1.3.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[naam] is antiquair. In 2022 heeft [naam] een vordering die hij had op [bedrijfsnaam] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam] ) uit handen gegeven aan Inc.
2.2.
[naam] heeft Inc eerst (online, via de website van Inc) opdracht gegeven de vordering buitengerechtelijk te incasseren. In de toepasselijke ‘Voorwaarden en overeenkomst Incasso Premium’ is voor zover van belang vermeld:

Uitvoering opdracht
Wij vorderen bij uw debiteur de ingediende hoofdsom, verhoogd met rente, 15% incasso- en administratiekosten en eventuele informatiekosten.
(…)
Kosteloze incasso
Indien uw debiteur het volledige bedrag betaalt, resteert voor u de hoofdsom. Betaalt uw debiteur buitengerechtelijk niets, dan bent u ook geen kosten verschuldigd.
(…)”
2.3.
Nadat betaling uitbleef, hebben partijen afgesproken dat Inc een gerechtelijke procedure zou starten. Inc heeft voor die procedure een advocaat ingeschakeld. In de brief van 16 september 2022, met bijlage, van Inc aan [naam] is voor zover van belang het volgende vermeld:
“Uw debiteur heeft nog niet betaald. In onderhavig dossier zijn wij thans bezig met de buitengerechtelijke invorderingsprocedure. U heeft aangegeven het dossier graag gerechtelijk te willen voortzetten door middel van beslaglegging vooraf en voorts dagvaarding. Hierbij bevestig ik hetgeen wij besproken hebben en overeengekomen zijn.
(…)
Bijgesloten heb ik voor u het beleid juridische fase.
(…)
De opdracht voor de juridische fase bestaat uit meerdere onderdelen, te weten:
1. Verlof halen bij de voorzieningenrechter
2. Conservatoir beslag leggen
3. Gerechtelijke procedure
4. Executoriaal beslag leggen
5. Overige
1.Verlof halen bij de voorzieningenrechter
(…)
De kosten voor het opstellen van het verzoekschrift, het indienen ervan en het begeleiden van de procedure bedragen € 3214,- te verhogen met BTW en het griffierecht. Het wettelijke griffierecht bedraagt € 314,-.
(…)
2.Conservatoir beslag leggen
(…)
In uw geval worden de te verwachten kosten (te verhogen met BTW) voor beslaglegging uit hoofde van het verlof begroot op € 1.050,- excl. BTW. Tarieven (van overheidswege) voor beslaglegging: (…)
3. Gerechtelijke procedure
(…)
Het tarief voor het opstellen van de dagvaarding is € 9642,- exclusief BTW, de kosten voor het betekenen van de dagvaarding door de deurwaarder bedragen inclusief handelingskosten € 121,84 exclusief BTW en het wettelijke griffierecht (afhankelijk van de hoogte van uw vordering en uw rechtsvorm) bedraagt € 2.277,- (geen BTW van toepassing).
(…)
Honorarium gerechtelijke fase
Voor alle werkzaamheden vanaf de start van de juridische fase geldt, met uitzondering van het vaste tarief voor het betalen van het verlof (stap 1) en het opstellen van de dagvaarding (stap 3), het uurtarief van € 220,- te verhogen met 6% kantoorkosten en BTW. Een en ander bijvoorbeeld voor de rolbegeleiding, overleg met de rechtbank, met de wederpartij, met u, voor het vervaardigen van stukken, het bijwonen van zittingen, het uitvoeren van jurisprudentieonderzoek, het houden van besprekingen etc.
(…)
5.Overige
(…)
No Cure No Pay
De werkwijze van No Cure No Pay is
uitdrukkelijk niet van toepassingin de juridische fase en vervalt met de aanvang van de juridische fase.
(…)
Overige Voorwaarden
  • Deze opdracht dient te worden aangemerkt als een overeenkomst van opdracht als bedoeld in artikel 7:400 van het Burgerlijk Wetboek. (…)
  • De kosten van de dienstverlening worden bij u in rekening gebracht aan de hand van de bestede tijd/gemaakte kosten. De bestede tijd wordt bij u in rekening gebracht per tijdseenheid van zes minuten. Reis- en wachttijd wordt in rekening gebracht tegen het normale uurtarief. Andere reiskosten brengen wij u niet in rekening. (…)
  • Als er tijdens de juridische fase iets betaald wordt, worden de betalingen allereerst aangewend om gemaakte kosten en/of ons toekomende vergoedingen te dekken. Naast geïncasseerde incassokosten komt de geïncasseerde rente ons kantoor toe. (…)”
2.4.
Vervolgens is op 2 november 2022 conservatoir derdenbeslag ten laste van [bedrijfsnaam] gelegd en is [bedrijfsnaam] op 14 november 2022 gedagvaard.
2.5.
Inc heeft [naam] in de periode van 16 september 2022 tot 26 oktober 2023 facturen voor totaal ongeveer € 50.000,00 gestuurd, die door [naam] zijn voldaan.
2.6.
Bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 13 september 2023 (C/13/726425 / HA ZA 22-1001) is de vordering van [naam] toegewezen en is [bedrijfsnaam] veroordeeld tot betaling aan [naam] van (onder meer) € 698.500,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 2 november 2022 tot de dag der betaling. Van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten van € 104.790,00 is een bedrag van € 5.267,50 (exclusief BTW) toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente. Dit vonnis is niet onherroepelijk. [bedrijfsnaam] heeft hoger beroep ingesteld, waarop nog niet is beslist.
2.7.
Vervolgens heeft de deurwaarder € 791.469,10 bij [bedrijfsnaam] geïncasseerd.
2.8.
Inc heeft [naam] een creditnota, gedateerd 6 november 2023, gestuurd voor een bedrag van € 613.624,05. Inc heeft op het via de deurwaarder ontvangen bedrag
€ 174.475,95 ingehouden. Op deze creditnota is vermeld dat de deurwaarder € 788.100,00 heeft ontvangen en dat het ingehouden bedrag bestaat uit de volgende posten:
  • ‘Incassoprovisie B2B-vordering van 15%xgeïncasseerd bedrag’: € 104.790,00;
  • ‘Afwikkelingskosten executie (beslaglegging) conform opdracht 5%’: € 39.405,00;
  • ‘BTW 21,00% over € 144.195,00’: € 30.280,95.
2.9.
Op de door de deurwaarder aan Inc verzonden eindafrekening van 7 november 2023 is vermeld dat de vordering volledig is voldaan en dat het ontvangen bedrag van
€ 791.469,10 als volgt is opgebouwd:
  • Hoofdsom: € 708.238,60;
  • Wettelijke handelsrente: € 70.628,18;
  • Kosten: € 12.602,32.
2.10.
Vanaf 4 december 2023 heeft mr. Hupkes met Inc gecorrespondeerd over de vraag op grond waarvan Inc meent recht te hebben op het door Inc ingehouden bedrag van
€ 174.475,95.
2.11.
Op 20 februari 2024 heeft [naam] de dagvaarding in de onderhavige procedure laten uitbrengen.
2.12.
Op 18 maart 2024 heeft Inc [naam] een factuur gezonden voor € 81.760,56. Met die factuur wenst Inc, naast het reeds ingehouden bedrag van € 174.475,95, betaling door [naam] van de bij [bedrijfsnaam] geïncasseerde rente handelsrente van € 70.628,18, vermeerderd met BTW (21% = € 14.749,60) en verminderd met € 3.617,22 (vanwege de posten ‘verrekening voorschot’ en ‘ontvangen van debiteur’).

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[naam] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Inc veroordeelt tot betaling van € 178.015,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 6 november 2023 en met veroordeling van Inc in de (na)kosten.
3.2.
Aan de vordering ligt het volgende ten grondslag. Inc heeft € 174.475,95 aan incassokosten ingehouden op het van de deurwaarder ontvangen bedrag, zonder dat Inc daar recht op heeft. Daarnaast heeft Inc ten onrechte een bedrag van € 3.539,22 ingehouden (teveel gerekend griffierecht van € 314,- en aan het licht gekomen nabetaling van
€ 3.225,22). De grondslag van de vordering is onverschuldigde betaling, wanprestatie dan wel het plegen van een onrechtmatige daad. Subsidiair geldt dat Inc hooguit het bij het onder 2.6 bedoelde vonnis toegekende bedrag van € 5.267,50 aan buitengerechtelijke incassokosten had mogen inhouden. En meer subsidiair is het zo dat de beslissing in hoger beroep tegen het onder 2.6 bedoelde vonnis moet worden afgewacht alvorens wordt beslist welk bedrag aan incassokosten aan Inc toekomt.
in reconventie
3.3.
Inc vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [naam] veroordeelt tot betaling van € 81.760,56, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot die der voldoening.
3.4.
Inc legt aan haar vordering ten grondslag dat zij recht heeft op de bij [bedrijfsnaam] geïncasseerde wettelijke handelsrente van € 85.377,78 inclusief BTW. Dit volgt volgens Inc uit de onder 2.3 bedoelde ‘overige voorwaarden’: “
Naast geïncasseerde incassokosten komt de geïncasseerde rente ons kantoor toe.” Na aftrek van € 3.617,22 resteert € 81.760,56.
in conventie en in reconventie
3.5.
Partijen hebben over en weer verweer gevoerd tegen elkaars vorderingen en geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van de wederpartij in de (na)kosten. Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover nodig, verder ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie
4.1.
Tussen partijen is in geschil of Inc een bedrag van € 174.475,95 (inclusief BTW) heeft kunnen inhouden op het bedrag dat de deurwaarder voor [naam] bij [bedrijfsnaam] heeft geïncasseerd.
4.2.
Het ingehouden bedrag ziet op een incassoprovisie van 15%
(€ 126.795,90 inclusief BTW). [naam] stelt dat Inc weliswaar heeft toegelicht zij aan incassokosten 15% van de hoofdsom bij [bedrijfsnaam] in rekening zou brengen, maar betwist dat tussen partijen is afgesproken dat Inc dit bedrag op [naam] zou kunnen verhalen indien dit bedrag niet (geheel) van [bedrijfsnaam] zou worden verkregen. Inc voert daartegen aan dat partijen maatwerkafspraken hebben gemaakt en verwijst daartoe naar de onder 2.2 bedoelde ‘Voorwaarden en overeenkomst Incasso Premium’.
4.3.
Als partijen het niet eens zijn over de uitleg van bepaalde afspraken, moet de rechtbank deze afspraken uitleggen. Volgens vaste jurisprudentie moet de rechtbank daarbij letten op de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs aan elkaars gedragingen mochten toekennen en op wat zij in het licht van alle omstandigheden van het geval redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de Haviltex-maatstaf, zie HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158).
4.4.
De rechtbank heeft deze maatstaf toegepast en komt tot het oordeel dat de vordering van [naam] voor zover die ziet op ten onrechte ingehouden incassokosten, toewijsbaar is. Dit om de volgende redenen.
4.5.
De hiervoor door Inc bedoelde (standaard)voorwaarden, waarin incassokosten van 15% van de hoofdsom zijn vermeld, zien op de buitengerechtelijke fase. De voor de gerechtelijke fase gemaakte (nieuwe) afspraken zijn neergelegd in de onder 2.3 bedoelde brief van 16 september 2022 met bijlage. In die brief is vermeld ‘Hierbij bevestig ik hetgeen wij besproken hebben en overeengekomen zijn’, waarna in de bijlage de verschillende stappen in de gerechtelijke fase en de kosten daarvan zijn vermeld.
Zo kost het opstellen van de dagvaarding bijvoorbeeld € 9.642,00 exclusief BTW. Verder is vermeld dat voor
allewerkzaamheden vanaf de start van de juridische fase (behoudens het opstellen van de dagvaarding en het behalen van verlof voor beslag) een vast uurtarief geldt van € 220,00 per uur, exclusief kantoorkosten en BTW.
Ook is vermeld dat de werkwijze van no cure no pay die gold in de buitengerechtelijke fase, niet langer geldt. Over verschuldigdheid van incassokosten van 15% van de hoofdsom is niets vermeld. Over incassokosten is uitsluitend onder ‘Overige voorwaarden’ vermeld dat
geïncasseerdeincassokosten toekomen aan Inc. Daaruit kan niet anders dan worden afgeleid dat Inc (hooguit) aanspraak kon maken op geïncasseerde incassokosten, in dit geval het door de rechtbank toegewezen bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten van € 5.267,50 exclusief BTW (= € 6.373,68 inclusief BTW). Inc heeft niet gesteld dat die bepaling anders moet worden uitgelegd dan hiervoor is gedaan. Voor het maken van aanspraak op een hoger bedrag aan incassokosten dan € 6.373,68 (inclusief BTW) bestaat dan ook geen grond.
4.6.
Het ingehouden bedrag ziet daarnaast op “afwikkelingskosten executie (beslaglegging) conform opdracht 5%” (€ 47.680,05 inclusief BTW). Ook dit deel van de vordering van [naam] moet naar het oordeel van de rechtbank worden toegewezen.
[naam] heeft de verschuldigdheid van deze post namelijk gemotiveerd betwist. Inc heeft daartegen in de conclusie van antwoord niets aangevoerd, zodat dit deel van de vordering reeds daarom toewijsbaar is. Verder is het volstrekt onduidelijk waarop deze post ziet. In de onder 2.3 bedoelde brief met bijlage is wel een afwikkelingsprovisie van 5% genoemd, maar die geldt voor executoriaal beslag, terwijl in deze zaak alleen conservatoir beslag is gelegd. Ook hier geldt dat voor inhouding van dit bedrag door Inc geen grond bestond.
4.7.
[naam] heeft verder onbetwist gesteld dat Inc ten onrechte € 3.539,22 heeft ingehouden, zodat de vordering van [naam] tot betaling van dit bedrag ook toewijsbaar is.
4.8.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van (€ 126.795,90 - € 6.373,68 + € 47.680,05 + € 3.539,22 of: € 178.015,17 –
€ 6.373,68 =) € 171.641,49. De wettelijke handelsrente zal worden toegewezen zoals gevorderd.
In reconventie
4.9.
Inc heeft [naam] een factuur gestuurd voor € 81.760,56. Deze factuur ziet op de bij [bedrijfsnaam] geïncasseerde wettelijke handelsrente. Volgens Inc heeft zij recht op dit bedrag omdat onder de overige voorwaarden in de onder 2.3 bedoelde brief met bijlage is vermeld dat geïncasseerde rente aan Inc toekomt.
4.10.
[naam] betwist dit bedrag verschuldigd te zijn en heeft aangevoerd dat dit niet is overeengekomen en dat hij er niet op bedacht hoefde te zijn dat Inc achteraf (via een vordering in reconventie) de wettelijke handelsrente zou opeisen. Ook heeft [naam] een beroep gedaan op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 2 BW).
4.11.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. De vraag wat partijen zijn overeengekomen kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de hiervoor bedoelde bepaling over geïncasseerde rente. Het komt er kort gezegd op aan wat partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs mochten begrijpen (zie de hiervoor al genoemde Haviltex-maatstaf).
4.12.
Inc heeft onvoldoende onderbouwd dat de door haar voorgestane uitleg van die bepaling – namelijk dat het door de deurwaarder geïncasseerde bedrag aan wettelijke handelsrente van in dit geval ruim € 80.000,00 (inclusief BTW) aan Inc toekomt – strookt met de betekenis die partijen volgens deze maatstaf aan deze bepaling mochten toekennen. De betreffende bepaling is als bijzin opgenomen onder het kopje ‘overige voorwaarden’. Deze voorwaarden zijn opgesteld door Inc. Over deze voorwaarde(n) is niet onderhandeld. Van Inc mag worden verwacht dat zij – ook in een zogenaamde B2B-relatie – vóór het sluiten van de overeenkomst deugdelijk toelicht welke kosten men kan verwachten. Dat geldt ook voor een bepaling die ziet op het afdragen van geïncasseerde rente, wat uiteraard temeer van belang is wanneer – zoals hier – de verwachting is dat die (wettelijke handels)rente kan oplopen tot een aanzienlijk bedrag. [naam] heeft onweersproken gesteld dat dit hem voor het sluiten van de overeenkomst niet is uitgelegd. Hij was zich niet bewust van het bestaan en de consequenties van die bepaling en had dit ook niet hoeven begrijpen. (Ook) nadat de vordering door de deurwaarder bij [bedrijfsnaam] was geïncasseerd, heeft Inc niet over deze post met [naam] gesproken. Aanvankelijk heeft Inc geen aanspraak op dit bedrag aan rente gemaakt. Pas nadat [naam] Inc had gedagvaard, heeft Inc een factuur voor geïncasseerde rente aan [naam] verzonden. Tot slot is van belang dat sprake is van een wanverhouding tussen de door Inc verrichte werkzaamheden en de hoogte van de geïncasseerde rente. Inc heeft de werkzaamheden in de gerechtelijke fase uitbesteed aan een advocaat en [naam] heeft in die fase voor de daadwerkelijk verrichte werkzaamheden (aanzienlijke bedragen) betaald. Inc kan haar vordering dan ook niet baseren op de besproken bepaling.
4.13.
Overigens geldt dat wanneer wel zou worden uitgegaan van de door Inc voorgestane uitleg van de hiervoor bedoelde bepaling, de rechtbank vanwege de onder 4.12 genoemde omstandigheden, een beroep van Inc op die bepaling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar acht. De betreffende bepaling is in dat geval op grond van artikel 6:248 lid 2 BW niet van toepassing.
4.14.
De conclusie luidt dat de vordering zal worden afgewezen.
In conventie en in reconventie
4.15.
Inc zal als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij in de (na)kosten worden veroordeeld. De kosten in conventie aan de zijde van [naam] worden begroot op € 6.900,82 (€ 138,82 aan kosten dagvaarding, € 2.626,00 aan griffierecht, € 3.858,00 aan salaris advocaat – twee punten met een waarde van € 1.929,00 per punt bij tarief V – en € 278,00 aan nakosten). De kosten in reconventie aan de zijde van [naam] worden begroot op
€ 1.214,00 (aan salaris advocaat, één punt bij tarief IV). De gevorderde rente over de (na)kosten wordt toegewezen als hierna vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank:
in conventie:
5.1.
veroordeelt Inc om aan [naam] binnen veertien dagen te betalen € 171.641,49, met de wettelijke handelsrente zoals bedoeld in artikel 6:119a BW over dat bedrag vanaf 6 november 2023 tot de dag van volledige betaling;
in reconventie:
5.2.
wijst de vordering af;
in conventie en in reconventie:
5.3.
veroordeelt Inc in de proceskosten aan de zijde van [naam] en begroot die kosten op € 8.114,82. Als Inc niet tijdig aan deze veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet zij € 92 extra betalen, plus de kosten van betekening, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten (inclusief nakosten) als deze niet binnen veertien dagen na heden zijn voldaan;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de veroordelingen en wijst al het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M. de Keuning en (bij vervroeging) in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2024.