ECLI:NL:RBDHA:2024:18132

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 november 2024
Publicatiedatum
6 november 2024
Zaaknummer
NL24.40696
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Algerijnse asielzoeker en de noodzaak van een verzwaarde belangenafweging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die door de Minister van Asiel en Migratie was opgelegd aan een Algerijnse eiser. De maatregel was gebaseerd op artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij de minister stelde dat de bewaring noodzakelijk was voor het verkrijgen van gegevens voor de beoordeling van de asielaanvraag van de eiser. De eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser van Algerijnse nationaliteit is en dat hij op 14 oktober 2024 in bewaring is gesteld. De eiser betwistte de zware gronden die aan de bewaring ten grondslag lagen, met name dat hij niet voldoende meewerkte aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. De rechtbank oordeelde dat de eerdere vaststelling van de identiteit en nationaliteit niet aan de eiser te danken was, maar dat andere gronden voor de bewaring wel voldoende waren. De rechtbank concludeerde dat de minister geen aanvullende verzwaarde belangenafweging hoefde te maken op 19 oktober 2024, omdat er geen gewijzigde feiten waren die dit rechtvaardigden.

De rechtbank oordeelde verder dat de minister voldoende had gemotiveerd dat er geen lichter middel kon worden opgelegd, gezien het risico op onttrekking en de eerdere weigering van de eiser om mee te werken aan zijn terugkeer naar Algerije. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door rechter A. Skerka, in aanwezigheid van griffier S.N. Lekatompessij, en werd openbaar gemaakt op 4 november 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.40696
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V nummer] , eiser (gemachtigde: mr. M.G.C. van Riet),

en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. N. Schoonbrood).

Procesverloop

Bij besluit van 14 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser d maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 28 oktober 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen mevr. I. Zyad. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2004.
Bewaringsgronden
2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht
Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser heeft de zware grond onder 3d betwist. Daartoe voert hij aan dat hem een laissez passer is verstrekt, waaruit blijkt dat de Algerijnse autoriteiten zijn identiteit en nationaliteit hebben vastgesteld. Omdat zijn identiteit en nationaliteit zijn vastgesteld, is het volgens eiser niet relevant of eiser wel of niet meewerkt aan het achterhalen van zijn identiteit en nationaliteit.
4. De rechtbank stelt vast dat in een eerdere beroepszaak1 van eiser deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, al in een uitspraak van 29 april 2024 heeft geoordeeld dat de vaststelling van de identiteit en nationaliteit niet is te danken aan eiser zelf. Wat daar ook van zij, stelt de rechtbank verder vast dat de zware gronden onder 3a, 3b, 3c en de lichte gronden onder 4a, 4c, 4d niet zijn betwist. Die gronden zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende om de maatregel te kunnen dragen. De beroepsgrond slaagt niet.

Verzwaarde belangenafweging

5. Eiser stelt dat er door de minister ten onrechte geen aanvullende verzwaarde belangenafweging is gemaakt op 19 oktober 2024. Hiertoe voert eiser aan dat de verzwaarde belangenafweging had moeten plaatsvinden op het moment dat hij zes maanden in bewaring zat, echter, heeft de verzwaarde belangenafweging plaatsgevonden op 14 oktober 2024. Deze belangenafweging acht eiser bovendien onvoldoende omdat de duur van de bewaring van eiser daarbij niet zou zijn meegewogen. In zijn betoog verwijst eiser ter onderbouwing van zijn standpunt naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 18 september 20242 waarin volgens eiser een vergelijkbare situatie aan de orde was.
6. De rechtbank oordeelt dat de minister in dit geval geen aanvullende verzwaarde belangenafweging heeft hoeven maken op 19 oktober 2024. Er is in de maatregel van 14 oktober 2024 al een verzwaarde belangenafweging gemaakt. Gesteld noch gebleken is dat in de korte tussenliggende periode sprake zou zijn van gewijzigde feiten en omstandigheden. Over het argument van eiser dat de duur van de bewaring niet is meegenomen in de verzwaarde belangenafweging, oordeelt de rechtbank dat de aanleiding van de verzwaarde belangenafweging, zoals ook door de minister op de zitting is toegelicht, is dat eiser bijna zes maanden in bewaring zat, waardoor de duur van de bewaring ook betrokken is in de verzwaarde belangenafweging. De hiervoor genoemde uitspraak van 18 september 2024 ziet op een andere situatie, aangezien in die zaak – anders dan in deze zaak – ook volgens de
1. NL24.16260.
minister in het geheel geen kenbare belangenafweging was gemaakt, waardoor deze uitspraak niet van toepassing is in de situatie van eiser. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
7. Eiser stelt dat de minister had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel. Eiser had zijn asielprocedure in het asielzoekerscentrum in Ter Apel kunnen afwachten.
8. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat er niet kan worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden van de maatregel van bewaring en de motivering daarvan blijkt dat er sprake is van een risico op onttrekking. Eiser heeft daarnaast meerdere keren niet meegewerkt aan zijn terugkeer naar Algerije. De beroepsgrond slaagt niet.

Ambtshalve toetsing

9. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van S.N. Lekatompessij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
04 november 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.