ECLI:NL:RBDHA:2024:18115

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 november 2024
Publicatiedatum
5 november 2024
Zaaknummer
24/1429
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een Woo-verzoek en de buitenbehandelingstelling door de minister van Economische Zaken

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 6 november 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag door de minister van Economische Zaken beoordeeld. Eiser had op 5 juni 2023 een verzoek ingediend op grond van de Wet open overheid (Woo) voor informatie over de Dienstenrichtlijn en gerelateerde documenten. Verweerder heeft het verzoek op 24 augustus 2023 buiten behandeling gesteld, omdat het verzoek te algemeen geformuleerd was en er onvoldoende specificatie was gegeven. Eiser heeft bezwaar gemaakt en later beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet tijdig om specificatie heeft gevraagd, maar dat het verzoek inderdaad onvoldoende gespecificeerd was. De rechtbank oordeelt dat het beroep gedeeltelijk gegrond is, maar laat de rechtsgevolgen van het besluit in stand, omdat het onevenredig zou zijn om verweerder te verplichten een onbehandelbaar verzoek uit te voeren. Eiser krijgt een vergoeding van zijn proceskosten en het griffierecht wordt aan hem vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/1429

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 november 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: F. van der Tempel),
en

de minister van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. M.A.G. Stolker).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 24 augustus 2023 afgewezen.
1.2.
Eiser heeft op 25 september 2023 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Eiser heeft op 19 februari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar door verweerder.
1.3.
Met het bestreden besluit van 19 februari 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.4.
Eiser heeft te kennen gegeven dat hij zich niet kan vinden in het besluit en daarom zijn beroep handhaaft.
1.5.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 9 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomende gemachtigde van eiser, de gemachtigde van verweerder en een afgevaardigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft op 5 juni 2023 een verzoek op grond van de Wet open overheid (Woo-verzoek) ingediend over informatie over de Dienstenrichtlijn uit de jaren 2008-2019. Kort samengevat heeft hij verzocht over algemene beschouwingen, juridische analyses, overleggen en correspondentie over de Dienstenrichtlijn, net als informatie over schaarse vergunningen, de looptijd van vergunningen, het intrekken van vergunningen en bepaalde arresten. Op 21 juni 2023 heeft verweerder verzocht om specificatie van het verzoek. Daarna stuurde verweerder op 31 juli 2023 een voorstel om het verzoek te concretiseren. Eiser stemde daar niet mee in, waarna op 24 augustus 2023 verweerder besloten heeft om het verzoek niet in behandeling te nemen. De vraag die in deze zaak beantwoord moet worden is of verweerder het verzoek buiten behandeling heeft mogen stellen, en of verweerder dit tijdig heeft gedaan
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het besluit. Allereerst is eiser van mening dat het Woo-verzoek wel duidelijk was. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op valse aannames van de woorden en brieven van eiser. Ook had verweerder op moeten merken dat eiser in zijn bezwaarschrift niet zijn hele Woo-verzoek heeft gehandhaafd. Daarnaast was eiser tijdens de telefonische overleggen wel bereid om het Woo-verzoek te beperken. De beperking die verweerder voorlegde was alleen te beperkt.
3.1.
Ten tweede brengt eiser naar voren dat verweerder niet binnen de wettelijke termijn van twee weken om opheldering gevraagd heeft, en ook niet binnen de wettelijke termijn van vier weken besloot om het verzoek buiten behandeling te stellen. Tot slot betoogt eiser dat verweerder geen besluit nam over de proceskostenvergoeding.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen heeft mede betrekking op het alsnog genomen besluit. [1] Eiser kan zich namelijk niet vinden in dit besluit. Aangezien verweerder alsnog een besluit heeft genomen, heeft eiser geen belang meer bij een beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van deze beslissingen. Eiser zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dat beroep.
5. Voor zover het beroep zich richt tegen de termijn waarbinnen het verzoek buiten behandeling is gesteld is de rechtbank van oordeel dat het beroep gegrond is. De rechtbank laat de rechtsgevolgen van het besluit in stand. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Was het Woo-verzoek van eiser voldoende gespecificeerd?
6. De rechtbank oordeelt dat het verzoek onvoldoende gespecificeerd was. De rechtbank legt hierna uit waarom.
6.1.
De verzoeker om publieke informatie dient bij dat verzoek de aangelegenheid of het daarop betrekking hebbend document te vermelden. [2] De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het Woo-verzoek te algemeen geformuleerd is. Eiser heeft in dit geval verzocht onder meer verzocht om openbaarmaking van documenten die betrekking hebben op de Dienstenrichtlijn, juridische analyses van arresten en de Dienstenrichtlijn, schaarse vergunningen, de looptijd van vergunningen, het intrekken van vergunningen en correspondentie tussen bepaalde partijen. De rechtbank vindt dat verweerder terecht geconcludeerd heeft dat het verzoek specificering behoeft en er geen zinvolle zoekslag naar documenten of een werkbare selectie is uit te voeren. Zo is in het verzoek bijvoorbeeld niet uitgelegd waarom er voor een bepaald tijdvak gekozen is en wordt er in het algemeen gevraagd naar de Dienstenrichtlijn en alle mogelijke vergunningen. Verweerder heeft toegelicht dat de zoektermen tienduizenden hits opleveren. Verweerder wijst er ook op dat de Dienstenrichtlijn ten grondslag ligt aan een breed scala van wettelijke en andere maatregelen ter regulering van uiteenlopende dienstverlenende sectoren en bedrijven. Gezien het vorenstaande heeft het verzoek betrekking op informatie die moet worden gedestilleerd uit een grote hoeveelheid, op diverse plaatsen aanwezige, stukken.
Is verweerder voldoende behulpzaam geweest bij het inkaderen van het Woo-verzoek?
7. De rechtbank oordeelt dat verweerder eiser voldoende behulpzaam is geweest bij het inkaderen van het Woo-verzoek. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1.
In het geval een verzoek te algemeen geformuleerd is, verzoekt een bestuursorgaan op grond van artikel 4.1, vijfde lid, van de Woo de verzoeker om het verzoek te preciseren en is de verzoeker daarbij behulpzaam. Het gaat om het gezamenlijk zoeken naar een rechtvaardige invulling van het verzoek.
7.2.
De rechtbank stelt vast dat verweerder eiser op 21 juni 2023 verzocht heeft om het verzoek nader te specificeren binnen drie weken, anders zou verweerder het verzoek niet in behandeling nemen. Verweerder schort de behandeltermijn op. Eiser stuurde op 30 juni 2023 een reactie waarin hij benadrukt dat zijn Woo-verzoek duidelijk is en verwees naar zijn gemachtigde. Op 18 juli 2023 herhaalde verweerder dat het verzoek niet-behandelbaar is en dat het gesprek met de gemachtigde van eiser niet geleid heeft tot een nadere specificering. Er werd opnieuw een aanbod voor een gesprek gedaan en anders zou verweerder het verzoek buiten behandeling stellen. Op 28 juli 2023 vond er een gesprek plaats tussen de gemachtigde van eiser en verweerder, waarna verweerder op 31 juli 2023 met een specificeringsvoorstel kwam. Eiser heeft dit specificeringsvoorstel afgewezen.
7.3.
Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verweerder eiser voldoende behulpzaam is geweest bij het specificeren van zijn verzoek. Verweerder heeft zich ingezet om samen met eiser te komen tot een verzoek dat hij in behandeling kan nemen om zo de informatie waar eiser naar op zoek is openbaar te maken. Eisers stelling dat hij tijdens telefoongesprekken wel bereid is geweest om zijn Woo-verzoek in te perken, is niet onderbouwd met bewijs. Tijdens de zitting heeft verweerder ook ontkend dat eiser tijdens een telefoongesprek zijn verzoek wilde inperken en heeft verweerder aangegeven dat het conceptvoorstel dichter bij de inhoud van het telefoongesprek ligt. Dat eiser in zijn bezwaarschrift zijn Woo-verzoek niet geheel gehandhaafd zou hebben, ziet de rechtbank niet terug. Er wordt een lijst met uiteenlopende voorbeelden genoemd, waarover verweerder heeft mogen vinden dat eiser in de praktijk vasthield aan de volledige behandeling van zijn verzoek.
Heeft verweerder op tijd verzocht om specificering van het verzoek?
8. Het betoog van eiser dat verweerder te laat heeft verzocht om specificering slaagt niet.
8.1. Waar eiser er in beroep op heeft gewezen dat verweerder niet binnen de termijn van twee weken van artikel 4.1, vijfde van de Woo om precisering heeft gevraagd, leidt dat niet tot het oordeel dat deze beroepsgrond slaagt. Eiser heeft terecht opgemerkt dat de procedureregels uit artikel 4.1 ook van toepassing zijn bij het verstrekken van informatie op grond van artikel 5.5 van de Woo. Dat volgt naar het oordeel van de rechtbank uit artikel 4.1, zevende lid, van de Woo waarin staat dat een verzoek om informatie wordt ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 5. Dit laat onverlet dat artikel 4.1, vijfde lid, van de Woo geen fatale termijn is. Dat betekent dat verweerder ook na afloop van de termijn van twee weken nog om precisering mocht vragen.
Heeft verweerder en het verzoek terecht buiten behandeling gesteld?9. Het betoog dat verweerder het verzoek te laat buiten behandeling heeft gesteld slaagt.
9.1.
Indien de verzoeker niet binnen de gestelde termijn meewerkt aan een verzoek tot precisering [3] kan het bestuursorgaan op grond van artikel 4.1, zesde lid van de Woo binnen twee weken na afloop van die termijn besluiten om een verzoek niet te behandelen. Dit is een fatale termijn nu de wetgever daarbij heeft aangeknoopt aan de regeling zoals neergelegd in artikel 4:5, vierde lid van de Awb.
9.2.
De rechtbank stelt vast dat verweerder de termijn van twee weken met enkele dagen heeft overschreden. Dat betekent dat het beroep op dit onderdeel gegrond is wegens strijd met de wet en het besluit wordt vernietigd voor zover daarbij het verzoek buiten behandeling is gesteld. De rechtbank zal de rechtsgevolgen van het besluit in stand laten, omdat de rechtbank het onevenredig vindt dat verweerder een ongespecificeerd verzoek zou moeten uitvoeren. Verweerder benadrukt dat dit ontwrichtend zou zijn voor zijn ministerie. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder juist extra moeite en tijd heeft gestoken in het helpen van en overleggen met eiser over het specificeren van zijn verzoek. Eiser heeft niet aangetoond dat hij bereid was om mee te werken aan specificering van zijn verzoek, en die houding heeft tot extra overleg en verstreken tijd heeft geleid. Ook heeft verweerder altijd duidelijkheid gegeven over de consequentie van het niet nader specificeren, namelijk dat verweerder het verzoek dan niet in behandeling zou nemen.
Niet-toezenden bestreden besluit aan gemachtigde
10. Verweerder erkent dat het bestreden besluit abusievelijk niet direct na de bekendmaking van het besluit aan de gemachtigde is verzonden. Deze fout is volgens verweerder hierna zo snel mogelijk hersteld en aan de gemachtigde zijn excuses aangeboden.
10.1.
Deze beroepsgrond van eiser heeft betrekking op een onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en kan reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Deze onregelmatigheid vormt derhalve geen grond voor de vernietiging van het bestreden besluit, te minder nu eiser geen processueel nadeel heeft ondervonden van de onregelmatigheid. [4]
Proceskostenveroordeling
11. De rechtbank oordeelt dat verweerder het gebrek heeft hersteld, namelijk dat verweerder geen beslissing had genomen op het verzoek om een proceskostenvergoeding. Een bestuursorgaan beslist bij besluit op bezwaar op een verzoek tot vergoeding van de proceskosten gemaakt voor de behandeling van het bezwaar. [5] Verweerder heeft bij het besluit van 19 februari 2024 niet op dat door eiser gedane verzoek beslist. Bij brief van 12 maart 2024 is alsnog op dat verzoek beslist. De hoogste bestuursrechter heeft bepaald dat in een geval als dit de afzonderlijke beslissing op een verzoek tot vergoeding van in bezwaar gemaakte proceskosten op één lijn kan worden gesteld met een beslissing op bezwaar. [6] Verweerder heeft dus na de beslissing op bezwaar alsnog een beslissing genomen op het verzoek van eiser, heeft het verzoek afgewezen en heeft zo het gebrek hersteld.

Conclusie en gevolgen

12. Zoals onder overweging 9.2 is geoordeeld, is het beroep gegrond voor zover dit gericht is tegen de termijnen waarin om specificatie is gevraagd en waarin het Woo-verzoek buiten behandeling is gesteld. De rechtbank vernietigt het besluit vanwege de termijnoverschrijding. De rechtbank ziet aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten, omdat het onevenredig is dat verweerder een onbehandelbaar Woo-verzoek zou moeten uitvoeren. Dat betekent dat verweerder niet opnieuw hoeft te beslissen en het buiten behandeling stellen van het Woo-verzoek in stand blijft. Eiser krijgt dus inhoudelijk geen gelijk.
12.1.
Omdat het beroep tegen het bestreden besluit gedeeltelijk gegrond is, moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden. Om dezelfde reden krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan € 1.750,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep gegrond voor zover dit gericht is tegen de buiten-behandelingstelling;
- vernietigt het bestreden besluit in zoverre;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 187,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. E.J.C. Korbee, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb.
2.Op grond van artikel 4.1, vierde lid, van de Wet open overheid (Woo).
3.Zie artikel 4.1, zesde lid, van de Woo.
4.Zie bijvoorbeeld
5.Zie artikel 7:15, lid 2 en 3, van de Awb.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:4091, overweging 4.