ECLI:NL:RVS:2015:4091

Raad van State

Datum uitspraak
7 mei 2015
Publicatiedatum
17 april 2024
Zaaknummer
201409826/2/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening voorschot kinderopvangtoeslag en vergoeding proceskosten

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Belastingdienst/Toeslagen tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had op 28 oktober 2014 geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte een verzoek om vergoeding van proceskosten had afgewezen. Het verzoek was ingediend door [wederpartij], die in bezwaar was bijgestaan door [persoon] van een gastouderbureau. De Belastingdienst/Toeslagen had eerder op 3 mei 2012 het voorschot kinderopvangtoeslag over 2010 herzien en vastgesteld op nihil. Na bezwaar werd dit besluit herzien en het voorschot vastgesteld op € 1.188,60. Echter, de vergoeding voor proceskosten werd afgewezen, wat leidde tot de rechtszaak.

De rechtbank oordeelde dat de werkzaamheden van [persoon] als beroepsmatig verleende rechtsbijstand konden worden beschouwd, ondanks het verweer van de Belastingdienst/Toeslagen dat [persoon] geen officiële juridische opleiding had genoten. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen het verzoek om vergoeding van proceskosten ten onrechte had afgewezen. De Afdeling stelde vast dat [wederpartij] kosten had gemaakt voor rechtsbijstand, die voor vergoeding in aanmerking kwamen. De Belastingdienst/Toeslagen werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten in hoger beroep tot een bedrag van € 122,50.

De uitspraak bevestigt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met verzoeken om proceskostenvergoeding en benadrukt dat ook niet-juridische medewerkers in bepaalde gevallen als beroepsmatig rechtsbijstandverleners kunnen worden aangemerkt. De zaak onderstreept het belang van transparantie en rechtmatigheid in de besluitvorming van de Belastingdienst/Toeslagen.

Uitspraak

201409826/2/A2.
Datum uitspraak: 7 mei 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de Belastingdienst/Toeslagen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 28 oktober 2014 in zaak nr. 14/2310 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 3 mei 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [wederpartij] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag over 2010 herzien en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 13 februari 2014, aangevuld bij brief van 15 maart 2014, heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 3 mei 2012 herzien en het voorschot kinderopvangtoeslag over 2010 vastgesteld op € 1.188,60.
Bij brief van 19 februari 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het verzoek van [wederpartij] om een vergoeding van in bezwaar gemaakte proceskosten afgewezen.
Bij uitspraak van 28 oktober 2014 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de brief van 19 februari 2014 vernietigd, de vergoeding van in bezwaar gemaakte proceskosten zelf voorziend vastgesteld op een bedrag van € 487,00 en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van de brief van 19 februari 2014. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Belastingdienst/Toeslagen hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Overwegingen
1.       Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
Ingevolge het derde lid wordt het verzoek gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist. Het bestuursorgaan beslist op het verzoek bij de beslissing op het bezwaar.
Ingevolge artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Bpb) kan een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb uitsluitend betrekking hebben op:
a. kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
[…].
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, wordt het bedrag van de kosten bedoeld in artikel 1, onder a, bij de uitspraak, onderscheidenlijk de beslissing op het bezwaar, vastgesteld overeenkomstig het in de bijlage opgenomen tarief.
Ingevolge de eerste volzin van die bijlage wordt het bedrag van de kosten, bedoeld in artikel 1, onder a, vastgesteld door aan de verrichte proceshandelingen punten toe te kennen overeenkomstig onderstaande lijst, en die punten te vermenigvuldigen met de waarde per punt en de toepasselijke wegingsfactoren.
2.       [wederpartij] heeft voor het toeslagjaar 2010 kinderopvang geregeld via [gastouderbureau]. Hij heeft zich in bezwaar laten bijstaan door [persoon], destijds medewerkster van dat gastouderbureau. Bij brief van 16 januari 2014 heeft [persoon] de Belastingdienst/Toeslagen verzocht om een vergoeding voor door haar of het gastouderbureau verleende rechtsbijstand in bezwaar voor verschillende cliënten, waaronder [wederpartij]. De Belastingdienst/Toeslagen heeft dat verzoek voor al die cliënten bij de brief van 19 februari 2014 afgewezen.
3.       De rechtbank heeft overwogen dat de werkzaamheden van [persoon] zijn te beschouwen als beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de zin van artikel 1, aanhef en onder a, van het Bpb. Zij heeft de door haar als besluit aangemerkte brief van 19 februari 2014 daarom vernietigd en [wederpartij] een vergoeding voor in bezwaar gemaakte proceskosten toegekend.
4.       De Afdeling overweegt ambtshalve het volgende. Artikel 7:15, derde lid, van de Awb bepaalt dat een bestuursorgaan bij besluit op bezwaar beslist op een verzoek tot vergoeding van de proceskosten gemaakt voor de behandeling van het bezwaar. De Belastingdienst/Toeslagen heeft bij het besluit van 13 februari 2014 niet op dat door [wederpartij] gedane verzoek beslist. Bij de brief van 19 februari 2014 is alsnog op dat verzoek beslist. [wederpartij] heeft alleen beroep ingesteld tegen die brief en niet tegen het besluit van 13 februari 2014. De Afdeling overweegt, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 14 november 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3191), dat in een geval als dit de afzonderlijke beslissing op een verzoek tot vergoeding van in bezwaar gemaakte proceskosten op één lijn kan worden gesteld met een beslissing op bezwaar, waartegen afzonderlijk beroep bij de rechtbank kan worden ingesteld. De rechtbank heeft [wederpartij] derhalve terecht ontvankelijk geacht in zijn beroep.
5.       De Belastingdienst/Toeslagen betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de werkzaamheden van [persoon] als beroepsmatig verleende rechtsbijstand kunnen worden beschouwd. Volgens de Belastingdienst/Toeslagen heeft de rechtbank miskend dat [persoon] geen officiële juridische opleiding heeft genoten en haar werkzaamheden evenmin een vorm van praktijkgerichte juridische scholing zijn.
De Belastingdienst/Toeslagen stelt zich verder op het standpunt dat [wederpartij] geen daadwerkelijke kosten heeft gemaakt voor rechtsbijstand.
5.1.    Zoals de Afdeling bij uitspraak van 22 april 2015 in zaak nr. 201406774/1/A2 heeft overwogen, is het verlenen van rechtsbijstand door het gastouderbureau gericht op het vergaren van inkomsten, en vormt het verlenen van rechtsbijstand in bezwaar een vast onderdeel van de taakuitoefening van [persoon]. Met de rechtbank is de Afdeling voorts van oordeel dat de inhoud van de processtukken die door [persoon] zijn ingediend in deze en andere zaken geen andere slotsom toelaat dan dat zij enige relevante juridische scholing heeft gehad.
Zoals de Afdeling in voormelde uitspraak van 22 april 2015 verder heeft overwogen, is uitgangspunt van het in de bijlage bij het Bpb opgenomen forfaitaire vergoedingsstelsel en de jurisprudentie dat voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand kosten in rekening worden gebracht. Gelet op het forfaitaire stelsel is de hoogte van de werkelijk in rekening gebrachte kosten niet relevant voor de beantwoording van de vraag of een tegemoetkoming in de gemaakte proceskosten moet worden toegekend. Evenmin is het aan de rechter om te treden in de beoordeling van de ter zake door de betrokkene en de gemachtigde gemaakte afspraken.
Vaststaat dat [persoon] namens [wederpartij] een bezwaarschrift heeft ingediend, zodat een proceshandeling als bedoeld in de bijlage bij het Bpb is verricht door een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent. Nu voorts het gastouderbureau kosten in rekening brengt voor het verlenen van rechtsbijstand, wordt ervan uitgegaan dat [wederpartij] in de bezwaarfase kosten heeft gemaakt die voor vergoeding door de Belastingdienst/Toeslagen in aanmerking komen.
De betogen falen.
6.       Gelet op het voorgaande, is de rechtbank met juistheid tot het oordeel gekomen dat de Belastingdienst/Toeslagen het verzoek van [wederpartij] om een vergoeding van in bezwaar gemaakte proceskosten ten onrechte heeft afgewezen.
7.       Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8.       De Belastingdienst/Toeslagen dient tot vergoeding van de proceskosten in hoger beroep te worden veroordeeld. Bij uitspraak van heden in zaak nr. 201409762/2/A2 is vastgesteld dat de in die uitspraak behandelde zaak tezamen met deze zaak en de zaken nrs. 201500850/2/A2, 201500934/2/A2, 201501010/2/A2 en 201501343/2/A2 samenhangende zaken zijn in de zin van artikel 3 van het Bpb. Dit betekent dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [wederpartij] een bedrag van € 122,50 dient te vergoeden voor het indienen van het verweerschrift.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 122,50 (zegge: honderdtweeëntwintig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III.      bepaalt dat van de Belastingdienst/Toeslagen een griffierecht van € 493,00 (zegge: vierhonderddrieënnegentig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.G. de Vries-Biharie, griffier.
w.g. Van Altena
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Vries-Biharie
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2015