ECLI:NL:RBDHA:2024:18047

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 oktober 2024
Publicatiedatum
5 november 2024
Zaaknummer
NL24.18286
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag onder de Richtlijn tijdelijke bescherming voor Oekraïense ontheemden

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor verblijf in Nederland op basis van de Richtlijn tijdelijke bescherming. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 29 februari 2024 afgewezen, en na bezwaar is deze afwijzing op 11 april 2024 bevestigd. De rechtbank heeft de zaak op 11 september 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister.

De rechtbank concludeert dat de Richtlijn tijdelijke bescherming niet van toepassing is op eiser, omdat hij niet voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in de Europese regelgeving. Eiser, die Oekraïense nationaliteit heeft, stelt dat hij in de relevante periode naar de EU is gereisd voor familiebezoek, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet als ontheemde kan worden beschouwd, aangezien hij zijn hoofdverblijf al in Slowakije had voor de oorlog in Oekraïne. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken en de uitleg van de minister over de toepassing van de Richtlijn.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag in stand blijft. Eiser heeft geen recht op tijdelijke bescherming, en de rechtbank wijst erop dat dit losstaat van de vraag of er gronden zijn voor internationale bescherming, die in de asielprocedure verder beoordeeld zullen worden. De uitspraak is gedaan door rechter G.A. van der Straaten, in aanwezigheid van griffier S.M. Hampsink, en is openbaar gemaakt op 31 oktober 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.18286

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A.C. Pool),
en
de minister van Asiel en Migratie [1]
(gemachtigde: mr. R.S. Helmus).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser voor verblijf in Nederland onder toepassing van de Richtlijn tijdelijke bescherming (Richtlijn). [2]
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 29 februari 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 11 april 2024 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 11 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, mr. M.F. van den Brink als waarnemer van eisers gemachtigde en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
4. De Raad van de Europese Unie heeft op 4 maart 2022 besloten de Richtlijn van toepassing te verklaren op de toestroom in de Unie van ontheemden uit Oekraïne. Daartoe is een Uitvoeringsbesluit vastgesteld. [3] Daarin is vastgelegd welke ontheemden tijdelijke bescherming kunnen krijgen. Dat zijn onder andere Oekraïense onderdanen die vóór 24 februari 2022 in Oekraïne verbleven. [4] Lidstaten kunnen het Uitvoeringsbesluit ook toepassen op andere categorieën ontheemden. [5] Deze keuzemogelijkheid wordt de facultatieve bepaling genoemd.
4.1.
De minister heeft gebruik gemaakt van deze facultatieve bepaling door tijdelijke bescherming toe te kennen aan Oekraïners die Oekraïne na 26 november 2021 zijn ontvlucht of die in de periode van 27 november 2021 tot en met 23 februari 2022 naar het grondgebied van de Europese Unie zijn gereisd. [6] De minister heeft deze keuze toegelicht in een brief van 30 maart 2022. [7] Hieruit volgt dat de minister heeft besloten om de Richtlijn ook van toepassing te verklaren op ontheemden die Oekraïne op of na 27 november 2021 hebben verlaten vanwege de toenemende spanningen of die zich net vóór die datum op het grondgebied van de Unie bevonden (bijvoorbeeld voor vakantie of werk) en die als gevolg van het gewapende conflict niet naar Oekraïne kunnen terugkeren. Voor het bepalen van deze datum is aangesloten bij de visumvrije termijn van Oekraïners, namelijk 90 dagen. Oekraïners die vóór 27 november 2021 elders in Europa verbleven vallen niet onder de Richtlijn.
4.2.
Op 4 juli 2024 heeft de meervoudige kamer van deze zittingsplaats uitleg gegeven over de vraag of en hoe de minister bij de beoordeling over de aanspraken op de tijdelijke bescherming rekening moet houden met terugkeer naar Oekraïne na de peildatum van 27 november 2021. [8] Uit deze uitspraak volgt dat het enkele feit dat een persoon tijdelijk terugkeert naar Oekraïne (zonder de intentie te hebben zich daar weer te vestigen) hem na hernieuwd vertrek uit Oekraïne nog geen ontheemde maakt. In die situatie is terugkeer naar Oekraïne niet relevant en brengt niet mee dat een vreemdeling alsnog recht heeft op tijdelijke bescherming.
Is de Richtlijn van toepassing op eiser?
5. Eiser betoogt dat de minister de Richtlijn ten onrechte niet op hem heeft toegepast. Eiser begrijpt uit de systematiek van het EU-recht en de Nederlandse implementatie daarvan dat hij alleen aannemelijk hoeft te maken dat hij de Oekraïense nationaliteit heeft en in de periode van 27 november 2021 tot en met 23 februari 2022 naar het grondgebied van de Europese Unie is gereisd om tot een door de Raad aangeduide categorie te behoren. [9] Daar heeft hij aan voldaan omdat hij in bovengenoemde periode in Oekraïne op familiebezoek was om de feestdagen van 2021/2022 te vieren, namelijk in januari 2022. Vervolgens is hij naar de Europese Unie gereisd. Daarmee voldoet eiser aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor tijdelijke bescherming. Daarvoor is – in tegenstelling tot wat de meervoudige kamer van deze zittingsplaats op 4 juli 2024 heeft geoordeeld [10] – geen verplaatsing van hoofdverblijf of een intentie om zich wederom in Oekraïne te vestigen vereist. Eiser merkt verder op dat deze zittingsplaats in haar uitspraak van 4 juli 2024 er ten onrechte van uitgaat dat de minister zelf nog een rol heeft bij het bepalen welke Oekraïner wel of niet ontheemd is geraakt. De minister heeft namelijk niet de bevoegdheid om binnen een door de Raad aangeduide categorie (contra legem) te bepalen dat een deel van de aangeduide groep geen tijdelijke bescherming krijgt. Eiser wijst er tot slot op dat het hier gaat om een kwestie van wetsinterpretatie en dat de rechtbank deze ‘vol’ mag toetsen. Anders dan de zittingsplaats Groningen in de uitspraak van 16 augustus 2024 lijkt te oordelen, kan geen sprake zijn van het gunnen van enige ruimte aan de minister bij de uitleg van een facultatieve bepaling. [11] De tekst van artikel 3.9a van het VV 2000 en de systematiek van de betrokken EU-regelgeving biedt die ruimte namelijk niet.
5.1.
De rechtbank is met de minister van oordeel dat de Richtlijn niet van toepassing is op eiser. Zoals hiervoor onder 4.1 overwogen leidt de rechtbank uit artikel 3.9a van het VV 2000 af dat dit niet ziet op Oekraïense onderdanen die reeds vóór 26 november 2021 uit Oekraïne zijn vertrokken en daarna enkel zijn teruggekeerd voor familiebezoek. Dit is ook in overeenstemming met het Uitvoeringsbesluit. Dat de rechtbank in de uitspraak van 4 juli 2024 op dit punt marginaal zou hebben getoetst volgt de rechtbank niet. De rechtbank heeft de betekenis van dit algemeen verbindende voorschrift niet marginaal getoetst. Dat laat onverlet dat bij uitleg van een wetsbepaling waarde kan worden gehecht aan de toelichting bij dat algemeen verbindende voorschrift, die in dit geval onder meer volgt uit de brief van de minister van 30 maart 2022. Dat deze uitleg in strijd is met de Richtlijn Tijdelijke Bescherming omdat eiser beoogd ervoor te zorgen dat de asielketen wordt ontlast volgt de rechtbank niet. De Richtlijn Tijdelijke Bescherming ziet op ontheemden en dat is eiser niet omdat hij ten tijde van de uitbreken van de oorlog zijn hoofdverblijf al geruime tijd in Slowakije had en hij dus niet ontheemd is geraakt. Eiser verbleef namelijk al sinds juni 2021 in Slowakije waardoor aangenomen kan worden dat hij daar zijn hoofdverblijf had. Eiser is enkel voor familiebezoek met de feestdagen eind 2021 teruggekeerd naar Oekraïne. Nu door eiser niet is gesteld dat hij onder de andere doelgroepen valt, is de rechtbank met de minister van oordeel dat het weigeringsbesluit op goede gronden is genomen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
5.2.
Het voorgaande betekent dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming, omdat niet kan worden vastgesteld dat hij tot een van de doelgroepen behoort waarvoor tijdelijke bescherming is bedoeld. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat het voorgaande losstaat van de vraag of er gronden zijn om eiser internationale bescherming te verlenen. [12] Deze beschermingsbehoefte wordt in de asielprocedure beoordeeld en eiser mag de behandeling van zijn asielaanvraag in Nederland afwachten.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en de afwijzing van de aanvraag in stand blijft. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen.
3.Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad van 4 maart 2022 tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van Richtlijn 2001/55/EG, en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan.
4.Artikel 2, eerste lid en onder a, van het Uitvoeringsbesluit.
5.Artikel 7, eerste lid, van de Richtlijn en artikel 2, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit.
6.Artikel 3.9a, eerste lid, onder a, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV 2000), gelezen in samenhang met artikel 3.1a, eerste lid, aanhef en onder e, van het Besluit (Stcrt. 2022, nr. 22623).
7.TK 2021-2022, 19 637, nr. 2839. Zie ook TK 2021-2022, 19 637, nr. 2945.
8.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 4 juli 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:10438.
9.Eiser wijst op artikel 5, derde lid en onder a, van de Richtlijn 2001/55/EG, artikel 2, eerste lid en onder a, van het Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad van 4 maart 2022 en artikel 3.9a, eerste lid en onder a, van de VV 2000.
10.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 4 juli 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:10438.
11.Rb. Den Haag (zp Groningen) 16 augustus 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:13059.
12.Zie ook punt 12 van de preambule van het Uitvoeringsbesluit.