ECLI:NL:RBDHA:2024:13059

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 augustus 2024
Publicatiedatum
16 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.21669
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tijdelijke bescherming voor Oekraïense vreemdeling op basis van Richtlijn tijdelijke bescherming

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Oekraïense vreemdeling, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor verblijf in Nederland onder de Richtlijn tijdelijke bescherming. Eiser had zijn aanvraag ingediend na een tijdelijke terugkeer naar Oekraïne, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet als ontheemd kan worden beschouwd volgens de geldende regelgeving. De rechtbank stelt vast dat eiser vóór de peildatum van 27 november 2021 Oekraïne had verlaten en dat zijn terugkeer naar Oekraïne in 2023 niet duurzaam was. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht de aanvraag heeft afgewezen, omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor tijdelijke bescherming onder de Richtlijn.

De rechtbank behandelt ook de vraag of eiser voorafgaand aan de beslissing gehoord had moeten worden en of er ambtshalve een beoordeling had moeten plaatsvinden voor een andere verblijfsstatus. De rechtbank oordeelt dat de procedure voor aanvragen onder de Richtlijn snel moet plaatsvinden en dat het niet onterecht is dat eiser niet direct is gehoord. Ook de vraag of verweerder ambtshalve had moeten beoordelen of eiser in aanmerking kwam voor een andere verblijfsvergunning wordt negatief beantwoord. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.21669

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. W. Spijkstra),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
(gemachtigde: mr. V.R. Bloemberg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser voor verblijf in Nederland onder toepassing van de Richtlijn tijdelijke bescherming (Richtlijn). [1]
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 8 december 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 24 april 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 19 juli 2024, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het beroep [2] , op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Inleidende opmerkingen
2. Eiser heeft in december 2023 een aanvraag ingediend voor verblijf in Nederland onder de werking van de Richtlijn. Hij heeft de Oekraïense nationaliteit en is in november 2023 vanuit Oekraïne naar Nederland gekomen. Eiser woonde vanaf 2020 vanwege studie in [ land 1] . Eiser stelt dat hij op 1 oktober 2023 naar Oekraïne is teruggekeerd om zijn ouders te steunen en naar werk te zoeken maar dat de situatie al snel onhoudbaar werd zodat hij naar Nederland is gekomen. Eiser had zijn studie nog niet afgerond. Hij is vervolgens op 13 november 2023 vertrokken. Eiser heeft voorafgaand aan zijn terugkeer naar Oekraïne blijkens visumstempels van 22 september 2023 tot en met 30 september 2023 een week in [land 2] verbleven en hij heeft een visum voor [land 3] gekregen voor de periode van
28 september 2023 tot 28 december 2023.
2.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming onder de Richtlijn, omdat hij niet door de Russische invasie ontheemd is geraakt. Eiser heeft Oekraïne verlaten vóór de peildatum van 27 november 2021, zoals bedoeld in artikel 3.9a, eerste lid, onder a, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV). Dat eiser van 1 oktober 2023 tot en met 13 november 2023 naar Oekraïne is teruggekeerd is voor verweerder geen aanleiding voor een ander standpunt. De terugkeer is niet relevant, omdat die niet duurzaam was en eiser niet heeft aangetoond dat hij op dat moment de intentie had zich opnieuw in Oekraïne te vestigen. Verweerder wijst ook op het voorafgaande verblijf van eiser in andere landen. Verweerder heeft verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 juli 2024. [3]
2.2.
Eiser meent dat hij wel onder de bescherming van de Richtlijn valt omdat hij Oekraïne na 26 november 2021 heeft verlaten, namelijk op 13 november 2023, en dat het vertrek wel samenhing met de Russische invasie. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte de voorwaarde stelt dat hij aantoonbaar de intentie had moeten hebben zich duurzaam in Oekraïne te vestigen. In elk geval had eiser wel degelijk de intentie. Hij heeft daartoe gewezen op het feit dat hij een bankrekening in Oekraïne had geopend, op een pinbetaling in Kiyv op 8 november 2023 en op een appbericht van 14 juli 2023 waaruit volgens hem kan blijken dat hij een cursus wilde gaan volgen. Ook meent eiser dat hij ten onrechte niet voorafgaand aan het besluit is gehoord en dat verweerder ten onrechte niet ambtshalve heeft beoordeeld of hij in aanmerking zou kunnen komen voor een reguliere verblijfsvergunning.
2.3.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of eiser valt onder de groep vreemdelingen zoals bedoeld in artikel 3.9a, eerste lid onder a van het VV. Daarnaast is nog de vraag of eiser gehoord had moeten worden en of verweerder ambtshalve nader onderzoek had moeten doen naar een andere verblijfsstatus. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet onder de bescherming van de Richtlijn valt. De rechtbank oordeelt verder dat verweerder eiser niet hoefde te horen en dat verweerder niet ambtshalve de verblijfsstatus van eiser hoefde te beoordelen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Toetsingskader
3. De Raad van de Europese Unie heeft op 4 maart 2022 besloten de Richtlijn van toepassing te verklaren op de toestroom in de Unie van ontheemden uit Oekraïne. Daartoe is een Uitvoeringsbesluit [4] vastgesteld. De Europese Commissie heeft de lidstaten met Richtsnoeren [5] handvatten gegeven voor de praktische toepassing van het Uitvoeringsbesluit.
3.1.
In artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit is vastgelegd welke ontheemden tijdelijke bescherming kunnen krijgen. Dat zijn volgens onderdeel a van het eerste lid van deze bepaling onder andere Oekraïense onderdanen die vóór 24 februari 2022 in Oekraïne verbleven. Op grond van artikel 7, eerste lid van de Richtlijn en artikel 2, derde lid van het Uitvoeringsbesluit kunnen de lidstaten het Uitvoeringsbesluit ook toepassen op andere dan de in artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit genoemde categorieën ontheemden. Deze keuzemogelijkheid wordt de facultatieve bepaling genoemd.
3.2.
Het Uitvoeringsbesluit geeft de lidstaten in punt 14 van de considerans in overweging om de tijdelijke bescherming uit te breiden tot personen die Oekraïne kort voor 24 februari 2022 zijn ontvlucht omdat de spanningen toenamen of personen die zich net voor 24 februari 2022 op het grondgebied van de Unie bevonden en die als gevolg van het gewapende conflict niet naar Oekraïne kunnen terugkeren. Verweerder heeft hieraan uitvoering gegeven en heeft ook tijdelijke bescherming toegekend aan Oekraïners die Oekraïne na 26 november 2021 zijn ontvlucht omdat de spanningen toenamen. Dit is vastgelegd in artikel 3.9a, eerste lid, onder a van het VV, gelezen in samenhang met artikel 3.1a, eerste lid, aanhef en onder e van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
3.3.
De keuze voor deze facultatieve toepassing heeft verweerder in zijn brief van
30 maart 2022 toegelicht. [6] Verweerder schrijft dat, indachtig de gedachte van ruimhartige opvang, is besloten om de Richtlijn ook van toepassing te verklaren op ontheemden die Oekraïne op of na 27 november 2021 hebben verlaten vanwege de toenemende spanningen of die zich net vóór die datum op het grondgebied van de Unie bevonden (bijvoorbeeld voor vakantie of werk) en die als gevolg van het gewapende conflict niet naar Oekraïne kunnen terugkeren. Voor het bepalen van deze datum is aangesloten bij de visumvrije termijn van Oekraïners, namelijk 90 dagen. Verweerder schrijft verder dat Oekraïners die vóór
27 november 2021 elders in Europa verbleven niet onder de Richtlijn vallen.
Is de Richtlijn van toepassing op eiser?
3.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Vaststaat dat eiser op 24 februari 2022 niet in Oekraïne woonde. Eiser voldoet daarmee niet aan de voorwaarde van artikel 2, eerste lid onder a van de Uitvoeringsregeling in samenhang met het bepaalde in artikel 3.1a, eerste lid onder a van het Vb. De vraag is vervolgens of eiser wel voldoet aan de voorwaarden van artikel 3.9a, eerste lid, onder a, van het VV in samenhang met artikel 3.1a, eerste lid, aanhef en onder e, van het Vb.
3.5.
Volgens de tekst van artikel 3.9a, eerste lid, onder a, van het VV zijn als vreemdelingen, bedoeld in artikel 3.1a, eerste lid, aanhef en onder e, van het Vb, aangewezen vreemdelingen die de Oekraïense nationaliteit hebben en die na 26 november 2021 Oekraïne zijn ontvlucht of die in de periode van 27 november 2021 tot en met
23 februari 2022 naar het grondgebied van de Europese Unie zijn gereisd.
3.6.
Vaststaat dat eiser niet in de periode van 27 november 2021 tot en met 23 februari 2022 naar het grondgebied van de Europese Unie is gereisd. De door de rechtbank te beantwoorden vraag is of eiser beschouwd moet worden als vreemdeling die Oekraïne na
26 november 2021 is ontvlucht.
3.7.
De rechtbank legt artikel 3.9a, eerste lid, onder a, van het VV zo uit dat met ‘ontvlucht zijn’ wordt bedoeld dat de bepaling betrekking heeft op ontheemden, zoals gedefinieerd in artikel 2, onder c, van de Richtlijn. De bepaling van het VV is immers de uitwerking van artikel 2, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit dat is gebaseerd op de Richtlijn. Ontheemden zijn in de definitie van de Richtlijn onderdanen van derde landen of staatlozen die hun land of regio van oorsprong hebben moeten verlaten.
3.8.
De rechtbank oordeelt dat eiser niet als ontheemd als bedoeld in de Richtlijn en het VV kan worden beschouwd. De rechtbank overweegt daartoe dat eiser ten tijde van de Russische invasie vanwege studie al enige jaren in [ land 1] woonde en dat hij die studie nog niet had afgerond. Hij had derhalve zijn hoofdverblijf in [ land 1] . Dat hij zijn huisvesting had opgezegd is niet doorslaggevend omdat eiser heeft aangegeven nog te willen terugkeren om de studie af te ronden. Verder hecht de rechtbank betekenis aan het feit dat eiser, voordat hij in oktober 2023 naar Oekraïne ging, eerst nog een week in [land 2] heeft verbleven en daarnaast voor drie maanden een visum voor [land 3] heeft gevraagd en gekregen. Ten slotte is eiser al relatief snel na aankomst in Oekraïne weer vertrokken. Eiser was op een ander adres in Oekraïne geregistreerd. De rechtbank leidt uit deze gegevens geen intentie af om zich weer duurzaam in Oekraïne te vestigen.
3.9.
Dat verweerder deze eis stelt aan naar Oekraïne teruggekeerde en daarna weer vertrokken personen acht de rechtbank niet onjuist. Voor het oordeel dat deze uitleg redelijk is acht de rechtbank ook relevant dat het hier gaat om een facultatieve bepaling. Bij de uitleg van een dergelijke bepaling dient het bestuursorgaan enige ruimte gegund te worden. De rechtbank wijst wat dit betreft ook op de uitleg van verweerder in zijn brief van 30 maart 2022 [7] , waarin onder andere is opgenomen dat Oekraïners die vóór 27 november 2021 elders in Europa verbleven niet onder de Richtlijn vallen. Er is geen reden om aan te nemen dat dit zou betekenen dat dit anders zou zijn voor Oekraïners die zich op de betreffende datum niet in Europa maar in een ander land bevonden. In de openbare Werkinstructie 2022/17 van de IND is dit ook als zodanig opgenomen. [8]
3.10.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat eiser niet in aanmerking komt voor verblijf onder de werking van de Richtlijn. De beroepsgrond slaagt niet.
Had eiser gehoord moeten worden?
4. Eiser heeft gesteld dat het zorgvuldigheidsbeginsel, het rechtzekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel vereisen dat hij voorafgaand aan de beslissing gehoord had moeten worden.
4.1.
De rechtbank oordeelt dat de bedoeling van verweerder is geweest dat de procedure voor beoordelen van aanvragen voor bescherming onder de Richtlijn snel moest plaatsvinden. Uit de brief van verweerder van 30 maart 2022 [9] blijkt dat voor het afhandelen van deze aanvragen een vereenvoudigde procedure is voorzien, waarin een aantal handelingen later wordt gedaan, zoals bijvoorbeeld het aanmeldgehoor. Gezien de grote hoeveelheid te behandelen aanvragen en de bedoeling om die zo snel mogelijk te verwerken zonder het asielsysteem verder te belasten acht de rechtbank het niet onterecht dat verweerder de aanvrager niet al direct hoort. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Had een ambtshalve beoordeling moeten plaatsvinden?
5. Eiser is van mening dat verweerder ambtshalve had moeten beoordelen of hij in aanmerking zou kunnen komen voor een verblijfsvergunning regulier onder een andere beperking. Eiser stelt dat daarbij een belangenafweging had moeten plaatsvinden die in het voordeel van eiser zou zijn uitgevallen. Verweerder wijst erop dat beoogd is een snelle procedure te volgen en dat, als de belanghebbende na het einde van de tijdelijke bescherming van de Richtlijn alsnog een asielaanvraag doet, de belangenafweging en/of ambtshalve toets alsnog zal plaatsvinden.
5.1.
De rechtbank oordeelt als volgt. Onder verwijzing naar hetgeen onder 4.1. reeds is opgemerkt geldt ook op dit punt dat de procedure die op basis van de Richtlijn en het Uitvoeringsbesluit is ingericht een versoberde procedure is waarin slechts een beperkte toetsing plaatsvindt. Bij een dergelijke procedure past geen ambtshalve beoordeling of de aanvrager wellicht voor een andere verblijfstitel in aanmerking komt. Bovendien geldt dat, indien de tijdelijke bescherming wordt verleend, de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft tot de einddatum van de tijdelijke bescherming. Wordt de tijdelijke bescherming niet verleend dan kan de vreemdeling een aanvraag doen voor een verblijfsvergunning asiel of regulier. In dat geval zal de normale aanvraag- en beoordelingsprocedure met waar nodig de vereiste belangenafweging plaatsvinden. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser niet in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming onder de werking van de Richtlijn tijdelijke bescherming. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van mr. L.J. van der Veen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen.
2.Zaak NL24.21670.
4.Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad van 4 maart 2022 tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van Richtlijn 2001/55/EG, en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan.
5.Mededeling van de Commissie over operationele richtsnoeren voor de uitvoering van Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van Richtlijn 2001/55/EG, en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan (2022/C 126 I/01).
6.TK 2021-2022, 19 637, nr. 2839. Zie ook TK 2021-2022, 19 637, nr. 2945.
7.Zie noot 6.
8.WI 2022/16 Richtlijn tijdelijke bescherming Oekraïne en asielprocedure, blz. 2.
9.Zie noot 6.