7.1.De rechtbank volgt dit betoog niet. Uit het (meest recente) Algemeen ambtsbericht Turkije van augustus 2023 (het ambtsbericht), en de door eiser overgelegde informatie, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat de situatie voor (toegedichte) Gülenaanhangers - ondanks arrestaties - dusdanig is dat sprake is van groepsvervolging, waarbij het enkele behoren tot de groep van (toegedichte) Gülenaanhangers al voldoende is om een vrees voor vervolging aan te nemen. Daarbij is van belang dat uit het ambtsbericht volgt dat er in Turkije meer rechterlijke bescherming voor (toegedichte) Gülenaanhangers is gekomen. Zo stond in vorige ambtsberichten dat er verschillende criteria waren die konden leiden tot de negatieve aandacht van de Turkse autoriteiten, zoals het hebben gehad van een bankrekening bij Bank Asya en het hebben gedownload van de ByLock-app. Die criteria zijn er nog steeds, maar het gebruik daarvan is in jurisprudentie aangescherpt. Zo blijkt uit een uitspraak van het Constitutioneel Hof (AYM) uit 2020 dat alleen onder bepaalde voorwaarden een rekening bij Bank Asya kan worden beschouwd als activiteit ten behoeve van de Gülenbeweging en blijkt uit een uitspraak uit 2023 van datzelfde Hof dat een vrouw ten onrechte was ontslagen vanwege het hebben van twee Bank Asya-rekeningen. Het Hof van Cassatie heeft vergelijkbare uitspraken gedaan. Beide hoven zijn ook (veel) kritischer geworden over veroordelingen na gebruik van de ByLock-app. De hoven hebben veel vonnissen van rechtbanken om die reden nietig verklaard. Bovendien heeft de Turkse overheid een commissie opgericht die klachten over gedwongen ontslagen in behandeling neemt, hetgeen duidt op een afname in willekeur. Tot 12 januari 2023 had deze commissie in totaal 14,11% van de verzoeken ingewilligd, aldus het ambtsbericht. Hoewel dit nog steeds betekent dat 85,89% van de verzoeken is afgewezen, duidt ook dit wel op een afname in willekeur van de vervolging van (vermeende) Gülenaanhangers. De beroepsgrond dat er onder Gülenaanhangers sprake is van groepsvervolging slaagt daarom niet.
8. Eiser heeft verder ter zitting gesteld, onder verwijzing naar de zienswijze, dat het huidige beleid, neergelegd in paragraaf C2/2.4 (risicoprofielen) van de Vreemdelingencirculaire 2000, innerlijk tegenstrijdig moet worden geacht. Eiser stelt daartoe dat een risicoprofiel erop duidt dat een vreemdeling sneller moet worden geloofd, terwijl in het huidige beleid de nadruk ligt op het individualiseringsvereiste. De rechtbank volgt dit betoog niet. Weliswaar wordt bij het aanwijzen van een risicoprofiel een aantal elementen betrokken die gelinkt zijn aan een bepaalde groep, maar dat betekent niet dat er vervolgens geen individuele aspecten meer betrokken kunnen worden bij de integrale beoordeling. Het behoren tot een bepaalde groep, en op grond daarvan aangemerkt worden als iemand met een bepaald risicoprofiel, is op zichzelf niet voldoende om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning. De rechtbank begrijpt dit zo dat
allereerstgekeken dient te worden of op de vreemdeling een bepaald risicoprofiel van toepassing is, waarna
vervolgensde individuele omstandigheden worden beoordeeld tegen het licht van dat risicoprofiel. Daarbij merkt de rechtbank overigens nog het volgende ten overvloede op. Onder het voorheen geldende beleid van risicogroepen, kon de vreemdeling die behoorde tot een dergelijke groep, als sprake is van geloofwaardige en individualiseerbare verklaringen, met geringe indicaties aannemelijk maken dat zijn problemen - die verband houden met één van de vervolgingsgronden - leiden tot een gegronde vrees voor vervolging. Ook daar bleef het individualiseringsvereiste van toepassing, zij het dat de vreemdeling in dat kader kon volstaan met het aannemelijk maken van geringe indicaties. In dit geval ziet de rechtbank ook overigens – nog steeds ten overvloede – in het licht van de navolgende overwegingen niet in dat sprake is van die geringe indicaties.
9. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte zijn problemen met de Turkse autoriteiten vanwege zijn betrokkenheid bij de Gülenbeweging niet geloofwaardig heeft bevonden. Verweerder heeft in strijd met de Kwalificatierichtlijn hem niet het voordeel van de twijfel gegeven, nu hij aan de hand van documenten wel aannemelijk heeft gemaakt te zijn betrokken bij de Gülenbeweging. Verweerder heeft te zwaar gewicht toegekend aan de omstandigheid dat er nog geen formele vervolging is ingesteld jegens eiser, en te weinig gewicht toegekend aan de mondelinge informatie die eiser van zijn neef - die bij de Turkse Inlichtingendienst werkt – heeft ontvangen, naast dat aan eisers vrouw wel een uitreisverbod is opgelegd, aldus eiser. Deze omstandigheden hadden integraal, in onderlinge samenhang, moeten worden beoordeeld. Echter, ook zonder de door eiser gestelde problemen door de betrokkenheid bij de Gülenbeweging, meent eiser dat hij bij terugkeer in de negatieve belangstelling zal komen te staan bij de Turkse autoriteiten. Dit vanwege zijn langdurige verblijf buiten Turkije.