ECLI:NL:RBDHA:2024:17997
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit inzake een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis
In deze zaak heeft eiser op 25 april 2024 beroep ingesteld bij de Rechtbank Den Haag tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Asiel en Migratie op zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister geen verweerschrift heeft ingediend en heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank concludeert dat het beroep gericht is tegen het uitblijven van een besluit op de aanvraag van 18 april 2023, en dat de minister in gebreke is gebleven om tijdig te beslissen.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 6:2 van de Awb het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. De minister had uiterlijk op 18 oktober 2023 moeten beslissen, maar heeft dit nagelaten. Eiser heeft de minister op 9 maart 2024 rechtsgeldig in gebreke gesteld, waarna het beroep tijdig is ingediend. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en legt de minister een termijn op van acht weken om een besluit te nemen. Indien de minister besluit tot nader onderzoek, moet dit binnen twintig weken na de uitspraak bekend worden gemaakt.
Daarnaast legt de rechtbank een dwangsom op van € 100 per dag voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. De rechtbank veroordeelt de minister ook in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50 en bepaalt dat het door eiser betaalde griffierecht van € 187 moet worden vergoed. De uitspraak is gedaan op 31 oktober 2024 door rechter J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier A.S.J.I. Hendrickx, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie.