ECLI:NL:RBDHA:2024:17960
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag met betrekking tot Kroatië
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 28 oktober 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, die de Syrische nationaliteit claimt, heeft zijn aanvraag ingediend, maar deze is door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling genomen op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, waarbij Kroatië als verantwoordelijk land wordt aangewezen. Eiser heeft aangevoerd dat er in Kroatië een ernstig tekort aan opvangplaatsen is, wat volgens hem betekent dat verweerder niet zonder nadere motivering kan stellen dat hij kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de situatie in Kroatië zodanig is dat hij bij overdracht aan dat land een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling die bevestigen dat verweerder mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Kroatië. Eiser heeft niet aangetoond dat hij geen toegang heeft tot de Kroatische autoriteiten voor hulp of dat het inroepen van hulp zinloos zou zijn.
De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaart het beroep kennelijk ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard, en eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, in aanwezigheid van griffier J.F. Elzenaar, en is openbaar gemaakt op 4 november 2024.